Knock, knock, knockin’ on heaven’s door

plafond Uilenburgersjoel
tekst: Wanda F Bloemgarten

Hoe de deur van de Uilenburgersjoel openging voor de eerste Kol Nidree na de oorlog

25 anekdotes naar aanleiding van 25 jaar Beit Ha’Chidush

De voormalige Talmoedschool op Rapenburg, het gebouw van de NIZ op de Nieuwe Keizersgracht, de diamantslijperij op de Nieuwe Achtergracht, het vakbondsgebouw op de Henri Polaklaan. Ik speurde Valkenburg, de Houttuinen en Rapenburg af naar joods erfgoed op zoek naar een geschikte plek voor de gemeente-in-wording in het centrum van Mokum, haar bio- en geotoop. 

‘Het Mozeshuis’ riep iemand, en inderdaad, in die aangename ruimtes naast de Mozes- en Aäronkerk op het Waterlooplein hielden we al gauw onze sjioerim (lessen). Het Mozeshuis was een plek waar menig non-profit vergaderde, naast de kerkgemeenschap die de aanpalende kerk bestierde, maar een sjoel in een kerkelijke gebouw? Neen, dat voelde als een nederlaag. Om de hoek, in de knik tussen de Jodenbree- en de Sint Antoniesbreestraat staat het Huis de Pinto, vernoemd naar de welvarende Portugees-joodse familie De Pinto. Ooit, in de zeventiende eeuw, was dit een artistieke buurt, met schilders (Rembrandt!) en ambachtslieden. Aan de andere kant van de Sint Antoniessluis waren de levendige, maar zeer arme eilanden Uilenburg en Rapenburg, met smalle steegjes, huizen met teveel bewoners, marktkramen, scholen en synagogen van de Amsterdamse Azkinazim. In de jaren negentig van de vorige eeuw zag dit deel van de jodenbuurt er nog altijd armoedig uit. Het Huis de Pinto lag perfect in het midden tussen het rijke gerestaureerde deel en het vervallen oude deel van de buurt. Dit statige gebouw was recent gerestaureerd en viel af omdat het intensief werd gebruikt als bibliotheek. 

Het was niet eenvoudig, deze zoektocht naar een eigen plek voor onze eerste Hoge Feestdagen die we planden in het tweede jaar van ons bestaan. Hoge Feestdagen die wel eens veel meer bezoekers zou kunnen trekken dan we konden huisvesten op onze vaste stek op de Keizersgracht. 

En toen las ik een verhaal over een restauratiefonds dat een oude synagoge in dat verpauperde deel van de voormalige jodenbuurt in ere herstelde. Mijn hart bonkte van opwinding. Ik ging er achteraan. Letterlijk, in deze pre-google wereld, op de fiets. In een zijstraatje van de Jodenbreestraat reed ik langs het statige pand van Gazzan Diamonds. Links keurige woningen uit de jaren ‘50, rechts, naast Gazzan, vervallen huizen. Daarna een hoog groen hek. Ik keek door de tralies en zag rijen gevelstenen hoog opgestapeld, verspreid over het hele terrein. Bovenuit die stenen doemde het ranke gebouw op van de Uilenburgersjoel. 

Uilenburgersjoel in de jaren negentig met gevelstenen rondom
Uilenburgersjoel in de jaren negentig

Een paar traptreden leidden naar een grote groene deur. Daarboven drie immens hoge ramen en daar weer boven de klokgevel met haar witte omlijsting. Ik werd er stil van. 

Er hing een bordje op het hek van de firma Kneppers, een Amsterdams bouwbedrijf gespecialiseerd in restauratiewerken. Met een telefoonnummer erbij. Gelukkig maar, want trekken aan de bel, er hing een soort trekstang naast het hek, gewoon brutaal trekken aan die stang durfde ik niet. Want wie was ik om zomaar te zeggen “sorry we zijn er weer. Er zijn weer joden die een joods leven leiden in het centrum van Amsterdam en graag hier hun feestdagen vieren”. Neen, dat klonk zo vreemd, zo uit de pas lopend, dat durfde ik niet.

In de Snoge, de grote Portugese synagoge om de hoek op het Waterlooplein, zag je nog wel eens een man met een keppeltje lopen, een heel enkele keer, en alleen als je daar toevallig op een sjabbesochtend liep. Of op de vooravond van de Grote Verzoendag, dan zag je er meer, dan waren de kaarsen aangestoken en klonk het Kol Nidree uit honderden kelen. Maar de rest van de week, de rest van het jaar was het oorverdovend stil wat betreft joodse stemmen in deze voormalige jodenbuurt. Een toeristische attractie was deze buurt nog lang niet – dat kwam later.* Het Joods Historisch Museum was al wel verhuisd naar drie gerestaureerde synagogen op het Waterlooplein en, samen met het kosjere restaurant op de Jodenbreestraat, voelde dat stukje centrum toch wel degelijk als levend joods erfgoed.

grote groene sjoeldeur

Na een week onderzoeken of dit echt wel de best denkbare plek was voor onze eerste Kol Nidree, dacht ik ja, deze fraai gerestaureerde synagoge is verreweg de beste plek voor de Hoge Feestdagen. Na vele belpogingen kreeg ik eindelijk Imelda Kneppers aan de lijn, manager van het restauratieatelier. Ik sprak m’n lang gerepeteerde tekst uit en vertelde dat wij een ‘muziekavondje’ wilde houden in het hart van joods Amsterdam. Mevrouw Kneppers reageerde met een lang betoog over hoe ingewikkeld en langdurig de restauratie was en dat de ruimtes nog lang niet geschikt waren voor ‘muziekavondjes’. Ik luisterde en luisterde en vroeg “mag ik eens komen kijken”?

Zo trok ik daags later aan die grote groene trekstang aan de sjoeldeur. Even later liep mevrouw Kneppers voor me de trap op naar de galerij. Onder ons zag ik het restauratieatelier, wat ooit de simcheruimte was van de sjoel, waar tot in de oorlogsjaren choppes werden gevierd totdat de bruggen werden opgehaald.* Toen opende ze de deuren van het sjoelgedeelte. Ik zag de houten vloer, de okergele pilaren, het licht dat wonderschoon naar binnen viel door de ramen aan weerszijden, en keek ademloos naar het hemelsblauwe plafond. Ik wist ’dit is heaven’, dit moet het worden voor onze eerste Kol Nidree, de heiligste avond van het jaar. 

Zelden in mijn leven ben ik zo doortastend geweest. Ik wist, ik ga niet naar buiten zonder dat ik een contract heb voor de 9de Tishri 5758, vrijdag 10 oktober 1997. Dat lukte. Niet meteen, maar mevrouw Kneppers bleek, na van de schrik te zijn bekomen, heel welwillend en bleef ons de jaren nadien steunen.

Op die 9de Tishri hoor ik bij het vallen van de avond de begintonen van het kaddisj op muziek van Maurice Ravel gezongen door de sopraan Julia Bronckhorst terwijl zij langzaam loopt door het gangpad richting bima. Als Julia’s stem helemaal tot wasdom komt in die volle akoestiek van het houten gewelf, voel ik dat we een beetje omhoog gaan op de ijle klanken van Ravel, richting het hemelsblauwe plafond. En daarboven voor wie is aangeraakt door het spirituele moment. 


*Recent heeft dit gebied weer een joods karakter en is omgedoopt tot Joods Cultureel Kwartier 

**’De bruggen werden opgehaald’: in 1942 werd de shtetl gesloten, de mensen zaten vast, familie voor familie werd naar de Hollandsche Schouwburg gebracht, gedeporteerd en vergast – 98 procent van de joden van Uilenburg werd vermoord. Het hout van de synagoge en van de naastgelegen Sophie Rosenthalschool werd in de hongerwinter opgestookt. In 1952 verkocht het restant van de Amsterdamse Hoofdsynagoge (NIHS) het restant van de gebouwen aan de Gemeente Amsterdam. 

Zie uilenburgersjoel.nl voor de geschiedenis van dit gebouw. De Stichting Uilenburgersjoel nam het rijksmonument in 2012 over en daarmee kreeg het gebouw weer een joodse en algemeen culturele bestemming. 

Knockin’ On Heaven’s Door, Songwriter: Bob Dylan, © Sony/ATV Music Publishing LLC

Over Bloom 145 Artikelen
Achter Bloom gaat Wanda F Bloemgarten schuil. Socioloog en wetenschapsjournalist, onder meer Elsevier Science Publishers. Voor het NIW ontwikkelde zij de academische rubriek Periodica Judaica. Liefhebber van swingende diensten, actuele kunst en minimal music. Lid van NIHS/Amos en twee tennisclubs. Mede-oprichter en eindredacteur van De Vrijdagavond.

3 Comments

Laat een antwoord achter aan Maria Cuartas Reactie annuleren

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*