Deze week lezen we parasjat Sjemot, de eerste parasja van het gelijknamige tweede deel van de vijf boeken van de Tora.
De parasja vertelt in sneltreinvaart over de explosieve groei van de familie van Ja’akov, hoe Par’o (Farao) hen tot slaven maakt en vertelt over de geboorte en jeugd van Moshé. De manier waarop Moshé opgroeit verklaart mogelijk zijn gedrag later in zijn leven.
Namen die ontbreken
Sjemot betekent letterlijk ‘namen’ omdat het start met de namen van de kinderen van Ja’akov die naar Egypte kwamen. Het is slechts een korte terugblik op het einde van het voorgaande boek. Maar juist namen zijn wat we in deze parasja missen, vooral aan het begin van het leven van Moshé.
Hoe dichter de persoon bij Moshé staat, hoe groter de kans dat zijn of haar naam niet wordt genoemd. Zijn vader: ‘een man uit het gezin van Levie’. Zijn moeder: ‘een dochter van Levie’. Zijn zus wordt aangeduid als ‘zus’ en de vrouw die Moshé uiteindelijk adopteert is de ‘de dochter van Par’o’. Iemands naam ken je meestal al vanaf de eerste kennismaking. Ken je iemands naam niet, dan is er doorgaans ook geen relatie. Er is afstand tussen Moshé en zijn opvoeders.
Moshé groeit op in twee heel verschillende gezinnen, met twee heel verschillende culturen, bij mensen waarvan de namen onbekend zijn. Hij verhuist meerdere keren. Als drie maanden oude baby wordt hij te vondeling gelegd. De dochter van Par’o vindt hem en adopteert hem. Hij mag, door tussenkomst van ‘zijn zus’, nog een tijdje terug naar ‘zijn moeder’ en daar blijven tot hij niet meer gezoogd hoeft te worden, maar dan moet hij terugkeren naar het hof van Par’o. Welke invloed heeft de jeugd van Moshé op zijn ontwikkeling en op zijn karakter?
Continuïteit in beschikbaarheid
Voor kinderen is het van belang dat zij zich, zeker in de vroege jeugd, kunnen hechten aan een ouder of verzorger. Hiervoor is het noodzakelijk dat er continuïteit is in de beschikbaarheid van die ouder of verzorger en dat die verzorger het kind ook benadert met sensitiviteit.
Los van de wisselingen van verzorgers van Moshé vraag ik mij af hoe het zou zijn om een kind te verzorgen waarvan je weet dat je het binnenkort moet afstaan. Wat doet dat met de verzorger – kindrelatie?
En: hoe zou de relatie zijn geweest tussen Moshé en de dochter van Par’o? Was zij echt een verzorgende en beschikbare moeder? Of was Moshé voor dit prinsesje niet meer dan een willekeurige schelp die ze vond langs de oever van de Nijl? Zelfs wanneer Moshé Egypte allang ontvlucht is, een vrouw heeft gevonden en een kind krijgt, voelt hij zich nog steeds niet thuis: hij noemt zijn zoon Gershom – want Moshé was daar een vreemdeling.
Hechtingsstoornis
Wanneer een ouder of verzorger niet beschikbaar is of het kind zonder sensitiviteit opvoedt, kan bij het kind een hechtingsstoornis ontstaan. De mate van hechting heeft invloed op de sociaal-emotionele ontwikkeling, de taalontwikkeling en de cognitieve ontwikkeling van een kind. Een veilige hechting zorgt voor meer zelfvertrouwen, meer veerkracht en een betere emotie-regulatie. In deze parasja zien we drie dingen terug: een zwakke emotie-regulatie, een laag zelfvertrouwen en iets dat volgens de verklaarders meestal een spraakgebrek wordt genoemd maar ook een achterstand in de taalontwikkeling kan zijn.
Aan die emotie-regulatie schortte het Moshé. Hij vluchtte van Egypte naar Midjan omdat hij een Egyptenaar had vermoord nadat die een Joodse slaaf had mishandeld. En later in zijn carrière, wanneer hij eenmaal in de woestijn tegen de rots moet spreken, slaat hij er in zijn boosheid tegenaan om er water uit te laten stromen. Een betere emotie-regulatie zou hem daar goed van pas zijn gekomen. Het kost Moshé de toegang tot Erets Jisraeel.
Ik ben die ik altijd zal zijn.
Als God Moshé vraagt om de taak van leider van het Joodse volk op zich te nemen en namens hen het woord te doen bij Par’o wordt duidelijk dat het Moshé aan zelfvertrouwen ontbreekt. Moshé put zich uit in tegenwerpingen en excuses: ‘Wie ben ik om dat te doen?’, ‘Wat moet ik dan tegen de Bne Jisraeel zeggen?’ ‘Wat als ze me niet geloven?’ en tenslotte: ‘Ik ben geen man van woorden – ik ben geen spreker.’ Moshé’s laatste tegenargument is juist zijn gebrek aan taalvaardigheid.
Juiste man voor het leiderschap
God is lang bezig om Moshé te overtuigen dat hij de juiste man is om het leiderschap van het Joodse volk op zich te nemen. De wonderen die God laat zien – de brandende struik, de staf die slang wordt en de hand die het ene moment melaatsis en het volgende moment niet meer – lijken weinig indruk te maken op Moshé. Twee dingen lijken te overtuigen: de belofte dat Moshé’s broer Aharon – die wèl bij naam genoemd wordt – hem zal helpen om het woord te doen bij Par’o en de manier waarop God meerdere malen herhaalt dat Hij de God is van zijn voorouders, Awraham, Jitschak en Ja’akov. Hij is degene die er altijd was, is en zal zijn: אהיה אשר אהיה – ik ben die ik altijd zal zijn.
De parasja leert ons het belang van hechting en het belang van het onderhouden van een betrouwbare relatie, tussen ouder en kind, tussen broer en zus, tussen mens en medemens, tussen de mens en zijn Schepper. Geen vluchtig contact maar er altijd voor elkaar zijn. Zoals we elke dag zeggen in Adon Olam: הוא היה, הוא הווה והוא יהיה – Hij was, Hij is en Hij zal altijd zijn.
***
Mooi commentaar. Juist in Sjemot al die ontbrekende namen, zelfs aanvankelijk van Hashem: ‘Wat is zijn naam?’ wat zal ik tegen ze zeggen?” En dan dat prachtige antwoord:
“Ehyeh asher ehyeh”.