De parasja van deze week is onder te verdelen in twee elementen.
Het eerste deel gaat over de naamgever ‘Jitro’, Mosjees schoonvader, en over het anders inrichten van het leiderschap van Mosjee, een efficiencyslag zouden we tegenwoordig zeggen. (Twee jaar geleden schreef ik daarover op deze plek.)
Het tweede deel gaat over het Joodse volk dat in de Sinaï-woestijn zijn tenten opslaat, het uitspreken van de wederzijdse band tussen God en het volk en het verkrijgen van de Tien Geboden op de berg Sinaï. Over dat stuk ga ik het hier hebben.
Het volk bereidt zich drie dagen voor op dit belangwekkende moment. Mosjee gaat de berg op en blijft daar veertig dagen. De berg beeft en hult zich in rook en vuur. Geluid van de sjofar klinkt. En God spreekt de tien geboden uit. Daarna volgen gedetailleerde wetten over kasjroet, zakelijke ethiek, omgang met dieren, de feestdagen, het voorkomen van afgoderij, de misjkan (draagbare heiligdom) en alle toebehoren, regels rondom het priesterschap (de kohaniem).
Mosjee gooit de stenen tafelen kapot
In parasjat Kie tiesa, die we begin maart lezen, ontvangt Mosjee de stenen tafelen. Verderop in die parasja gooit Mosjee de stenen tafelen met de tien geboden kapot. Aanleiding is de aanbidding van het gouden kalf, het afgod gesmeed in de tijd dat Mosjee bovenop de berg verbleef, nota bene onder leiding van Aaron. Mosjee vraagt God de mensen te vergeven en legt de keuze voor aan het volk wie toch in is voor God en de tien geboden. Degenen die hier niet voor kiezen sterven. Verderop in die parasja krijgt Mosjee nogmaals de stenen tafelen met de tien geboden erop, hoewel die daar niet woord voor woord worden uitgeschreven.
In het boek Dewariem, parasjat Wa’etchanan, staan nogmaals de tien geboden uitgeschreven. Hier gaat het om een hervertelling door Mosjee over de tijd in de woestijn en het binnengaan van Kena’an. Deze vertelling, gevuld met regels en richtlijnen en woorden om het volk te overtuigen zich hieraan te houden, strekt zich uit over meerdere parasjot.
Als we de tien geboden in Jitro en Wa’etchanan onder de loep nemen, zijn er behoorlijk wat verschillen te vinden, zowel in de onderverdeling van zinnen als in woordelijke tekst. (Wikipedia geeft een schematische weergave van diverse onderverdelingen, ook in andere teksttradities.) In het gebod over sjabbat zijn ook belangrijke verschillen te zien, het gaat om twee essentiële. – De Hebreeuwse tekst is te vinden onderaan dit artikel.
Lecha Dodi
In Jitro staat ‘zachor et jom hasjabbat lekadesjo’ en in Wa’etchanan staat ‘sjamor et jom hasjabbat lekadesjo […]’; ‘herinner je de sjabbat’ en ‘houd je aan de sjabbat’. Volgens de Talmoed, Sjevoeot 20b, werden de woorden ‘sjamor’ en ‘zachor’ tegelijkertijd uitgesproken. – Het eerste couplet van het lied Lecha Dodi, dat ingaande sjabbat wordt gezongen, refereert hier ook aan: שָׁמוֹר וְזָכוֹר בְּדִבּוּר אֶחָד
En het andere verschil: In Jitro wordt het gebod van sjabbat uitgelegd aan de hand van de schepping. De zevende dag was voor God, en is daarom ook voor ons, een rustdag. In Wa’etchanan wordt de link gelegd met de uittocht uit Egypte: ook je stier en ezel, vreemdelingen binnen je poorten en ook je slaven moeten rusten; want herinner je dat jij slaaf was in Egypte. Zowel de schepping als de uittocht zijn onlosmakelijk verbonden met sjabbat.
Sjabbatrituelen
Bovenstaande betekenissen zijn als lagen terug te vinden in de verschillende sjabbatrituelen. Zo is het de gewoonte om twee kaarsen aan te steken op vrijdagavond. Één voor zachor en één voor sjamor. Ramban (dertiende eeuw) legt uit dat de eerste term gaat over de geboden van sjabbat en de tweede over de verboden, die tegelijk werden gegeven. Vrouwen zijn traditioneel vrijgesteld van geboden die tijdgebonden zijn. Uit de uitspraak van beide termen tegelijk wordt geleerd dat vrouwen óók gebonden zijn aan de geboden van sjabbat, ondanks de gebondenheid aan tijd. Dit wordt gemarkeerd door het aansteken van twee kaarsen op vrijdagavond.
In de tekst van de kiddoesj op vrijdagavond komen beide thema’s terug, de schepping en de uittocht.
De schepping en de uittocht zijn cruciale momenten in het jodendom. Naast de geschiedenis en filosofie (denk aan de Koezari), zijn ze verweven met de dagelijkse, of met sjabbat wekelijkse, praktijk en zo met de Joodse identiteit.
Kijk naar de verschillen
Des te interessanter dat Abraham Ibn Ezra (11e eeuw) anders kijkt naar de verschillen tussen beide versies van de tien geboden. Hij kijkt naar de ‘psjat’, wat staat er nou eigenlijk? Hij vraagt zich af waarom het wonder van het tegelijk uitspreken van woorden niet in de Tora staat beschreven. En waarom die woorden niet na elkaar uitgesproken werden in plaats van tegelijk. Ibn Ezra denkt dat God de tien geboden uit Jitro, in het boek Sjemot schreef. Maar dat Mosjee de schrijver is van de tien geboden uit Wa’etchanan in het boek Dewariem.
Hij pleit ervoor dat we moeten kijken naar de betekenis van de woorden, en niet de woorden zelf. In dit geval betekenen ‘zachor’ en ‘sjamor’, ondanks de verschillende woorden, hetzelfde. Hij legt uit dat de Talmoed-geleerden ook bedoelden dat deze woorden dezelfde betekenis hebben. Dat ze verklaarden dat deze woorden tegelijkertijd werden uitgesproken was figuurlijk bedoeld.
Ruimte voor interpretaties
En zo is te zien hoe op geheel verschillende wijze door wijzen gekeken wordt naar hetzelfde aspect uit een belangrijke tekst van de Tora. Dat toont de ruimte voor diversiteit aan interpretatie en kritisch denken binnen het jodendom.
Mozes en de Tafelen der Wet, Rembrandt van Rijn, 1659, olieverf, 168,5 x 136,5 cm, Gemäldegalerie Berlijn.
Jitro
זָכוֹר אֶת־יוֹם הַשַּׁבָּת לְקַדְּשׁוֹ׃
שֵׁשֶׁת יָמִים תַּעֲבֹד וְעָשִׂיתָ כׇּל־מְלַאכְתֶּךָ׃
וְיוֹם הַשְּׁבִיעִי שַׁבָּת לַיהֹוָה אֱלֹהֶיךָ לֹא־תַעֲשֶׂה כׇל־מְלָאכָה אַתָּה וּבִנְךָ͏־וּבִתֶּךָ עַבְדְּךָ וַאֲמָתְךָ וּבְהֶמְתֶּךָ וְגֵרְךָ אֲשֶׁר בִּשְׁעָרֶיךָ׃
כִּי שֵׁשֶׁת־יָמִים עָשָׂה יְהֹוָה אֶת־הַשָּׁמַיִם וְאֶת־הָאָרֶץ אֶת־הַיָּם וְאֶת־כׇּל־אֲשֶׁר־בָּם וַיָּנַח בַּיּוֹם הַשְּׁבִיעִי עַל־כֵּן בֵּרַךְ יְהֹוָה אֶת־יוֹם הַשַּׁבָּת וַיְקַדְּשֵׁהוּ׃
Wa’etchanan
שָׁמוֹר אֶת־יוֹם הַשַּׁבָּת לְקַדְּשׁוֹ כַּאֲשֶׁר צִוְּךָ יְהֹוָה אֱלֹהֶיךָ׃
שֵׁשֶׁת יָמִים תַּעֲבֹד וְעָשִׂיתָ כׇּל־מְלַאכְתֶּךָ׃
וְיוֹם הַשְּׁבִיעִי שַׁבָּת לַיהֹוָה אֱלֹהֶיךָ לֹא תַעֲשֶׂה כׇל־מְלָאכָה אַתָּה וּבִנְךָ־וּבִתֶּךָ וְעַבְדְּךָ־וַאֲמָתֶךָ וְשׁוֹרְךָ וַחֲמֹרְךָ וְכׇל־בְּהֶמְתֶּךָ וְגֵרְךָ אֲשֶׁר בִּשְׁעָרֶיךָ לְמַעַן יָנוּחַ עַבְדְּךָ וַאֲמָתְךָ כָּמוֹךָ׃
וְזָכַרְתָּ כִּי־עֶבֶד הָיִיתָ בְּאֶרֶץ מִצְרַיִם וַיֹּצִאֲךָ יְהֹוָה אֱלֹהֶיךָ מִשָּׁם בְּיָד חֲזָקָה וּבִזְרֹעַ נְטוּיָה עַל־כֵּן צִוְּךָ יְהֹוָה אֱלֹהֶיךָ לַעֲשׂוֹת
אֶת־יוֹם הַשַּׁבָּת׃
In dit artikel staat: In parasjat Teroema ontvangt Mosjee de stenen tafelen. ONJUIST!
In alle mij bekende uitgaven van de Torah staat dit NIET in Teroema (die begint met hoofdstuk 25:1) maar aan het einde van parasjat Misjpatiem in de zin 24:12 (vertaling Dasberg) “De Eeuwige zei tegen Mosje: Kom naar boven, naar Mij, de berg op en blijf daar; Ik geef je dan de stenen platen (*) met Torah voorschriften en geboden die Ik opgeschreven heb om hun tot lering te strekken.”
(*) Uit oudere vertalingen kennen we in ons spraakgebruik: “stenen tafelen” naar het Duitse woord “Tafel” dat betekent: plaat van hout of steen e.d.
Dank voor uw reactie. Een andere oplettende lezer (en ook schrijver in dit magazine) toonde dat het in Misjpatiem slechts om een aankondiging gaat. Het werkelijke geven vindt plaats in Kie tiesa (Sjemot 31:18).