In ons land zochten ruim 25.000 joden tijdens de Tweede Wereldoorlog ‘een adres’. Zij durfden de oproepen om zich bij de bezetter te melden te negeren en wisten, vaak met behulp van het verzet, een onderduikplek te vinden.
In het onlangs gepresenteerde boek Een adres brengt Michal Citroen hun geschiedenis tot leven. Aan de hand van dagboeken, getuigenissen, gesprekken en historische werken schetst ze verhalen van onderduikers, helpers en onderduikgevers. Ze beschrijft de angsten, paniek en misbruik die ondergedoken joden moesten weerstaan en hoe de overlevenden verder moesten leven met ervaringen die, vergeleken met de overlevenden van vernietigingskampen, zo lang over het hoofd werden gezien.
Uit dit 640 pagina’s tellende boek (met wetenschappelijke verwijzingen en noten) publiceert De Vrijdagavond – met dank aan Alfabet Uitgevers – een fragment uit de inleiding en uit het slothoofdstuk De last van de geschiedenis.
Woord vooraf (fragment)
De titel van dit boek lijkt uiteraard op die van de novelle Het adres van Marga Minco, een van de meesterwerken van de ongeëvenaarde schrijfster van oorlogsliteratuur en de winnares van de P.C. Hooftprijs van 2019. Via haar dochter Jessica Voeten heb ik gevraagd of Marga Minco bezwaar had als ik deze titel zou kiezen. Ze vond het goed. ‘Als we dan maar ook een heel goeie ondertitel bedenken’, zei ze.
Alleen al daardoor voel ik me zeer vereerd. Marga Minco is op 10 juli 2023 overleden. Honderddrie jaar oud. Ze kon onderduiken. Omdat ze wegliep van huis terwijl haar ouders werden opgepakt leefde ze nog zo lang. Ze was ‘toen de dood even ontsprongen’, zei ze ooit.
In de geschiedenis van onderduiken is voor iedereen die het meemaakte ‘een adres’ het allesverbindende woord. Het is te laat om de inhoud van mijn zoektocht te delen met diegenen die het meemaakten. Niet te laat voor mijn kinderen en kleinkinderen. Niet te laat voor de jonge generaties om er, net als ik, van te leren.
De last van de geschiedenis
‘De nasleep, arm aan vreugden veelal’
Presser prees zichzelf gelukkig dat hij de geschiedenis van de nasleep niet hoefde op te nemen in Ondergang. Tot slot van zijn geschiedenis van ‘een moord, tevens massamoord op nimmer gekende schaal, met voorbedachten rade en in koelen bloede gepleegd’ schrijft hij:
‘Er is na deze geschiedenis der Nederlandse Joden 1940-1945 nog een nageschiedenis denkbaar, ook dat is een lang, te lang en smartelijk verhaal. Het verhaal van de nasleep, arm aan vreugden veelal, en niet zelden rijk aan leed, het verhaal van een vervolg, een afwikkeling, een aanpassing, een herstel en van nog veel meer.’
In vrijwel al mijn gesprekken met overlevenden over hun oorlogservaringen en de nasleep van de Sjoa, maar ook in interviews van anderen, in dagboeken, memoires en andere schriftelijke verslagen, zie je die gemeenschappelijke deler: de oorlog liep niet af in 1945.
De Jodenvervolging bleef voor alle slachtoffers in meer of mindere mate altijd aanwezig – individueel in hun eigen geest, in de alledaagse zaken met hun eigen gezin, in de aanpak van crises, in de uitoefening van hun werk, in hun sociale identiteit, noem maar op. En daarom is de last van die geschiedenis ook onontkoombaar doorgegeven aan hun nageslacht. Niet bij iedereen is die last een even heftige rol blijven spelen; voor sommigen is er hooguit een bijna onhoorbare ruis, maar hij is nooit helemaal weg.
We hadden een ander lot
In het onderzoek van Bloeme Evers naar de verwerking van de ervaringen van kinderen die waren ondergedoken, zijn de gevolgen gesignaleerd als verlatingsangst, vervreemding en matige tot zeer ernstige stoornissen in gevoelsrelaties. Een van de anonieme respondenten van de enquête die Bloeme deed onder ondergedoken kinderen antwoordde: ‘Na de oorlog werd ik een monster en in mijn adolescentie en jaren twintig heel bizar. Maar niemand relateerde dat aan de oorlog.’
Onderduikers moesten leren omgaan met diverse fobieën, terugkerende depressies, psychosomatische klachten en de angst om over gevoelens te praten.
Het Grote Zwijgen
Bij de Conferentie van het Ondergedoken Kind in 1992 had Ed van Thijn, burgemeester van Amsterdam, het in zijn toespraak over het Grote Zwijgen. Als kind moest hij zich op achttien verschillende onderduikadressen aanpassen. Het onderduiken had hem een zekere mate van tolerantie geleerd, maar de overheersende naoorlogse gedachte was dat hij van geluk mocht spreken. Geluk dat hij er nog was.
Dat was het enige acceptabele verhaal. Nooit werd naar zijn belevenissen tijdens de onderduik gevraagd. En die enkele keer dat het zwijgen werd doorbroken en hij zijn verhaal deed, werd het niet begrepen.
‘Niemand zit op je te wachten’
Veel overlevenden vonden de naoorlogse sfeer in Nederland niet veilig genoeg om iets over hun ervaringen te vertellen. De houding ten opzichte van de opgedokenen en terugkeerders was niet positief: ‘Zijn ze vergeten je te vergassen?’ – ‘Waarom moest mijn jood terugkomen?’ – ‘Niemand zit op je te wachten’ Het is allemaal gezegd.
Soms was zwijgen en vertrekken het beste. Of zoals de teruggekeerde joodse Channa Shapira het formuleerde: ‘De stenen spraken in Amsterdam. Ik kon het onmogelijk verdragen. Ik moest zo snel mogelijk weg. Het was steeds meer opnieuw bij elke hoek of stap het besef dat hier niets of niemand voor mij meer was.’ In dit niemandsland moest hard worden gewerkt om het bestaan een nieuwe invulling te geven.
Een herkenbare situatie voor veel onderduikers: de vrede moest óók worden overleefd, zonder reflectie op het verleden. Ernie formuleerde het zo: ‘Omdat je er niet mocht zijn, was je dus eigenlijk niemand, je was er ook niet meer.’ Jop op haar manier: ‘Je leeft nog steeds ingehouden, ook almaar gereed om te gaan, dat gaat nooit meer over.’
Weggestopt
Ernie en Jop zijn twee van de onderduiksters die Ziporah Valkhoff in de jaren tachtig sprak.
Veertig jaar lang hadden zij hun oorlogservaringen weggestopt tot ze moesten ontdekken dat ze zichzelf en hun geschiedenis ontkenden. Miep, ook een onderduikster die Valkhoff voor haar boek Leven in een niet-bestaan interviewde, verklaarde: ‘En om dat te boven te komen, om er weer te mogen zijn, om er echt voor je eigen gevoel te mogen zijn in alles wat je bent: ik weet niet of ik dat ooit in mijn leven zal bereiken.’
Onderduiken kon ook alleen maar door je gevoel en verstand uit te schakelen. Zo kon je het volhouden en succesvol integreren in telkens een nieuwe omgeving. Die omgeving waarin de onderduikers hadden moeten overleven speelde in hun latere leven nauwelijks nog een rol, ook niet in de herinneringen van de onderduiksters. Wel was in het geheugen hun eigen houding een moeilijk te verwerken probleem geworden.
Schuldgevoelens
Het gedrag dat ze als onderduiker lieten zien om zich staande te houden met de voortdurend aanwezige doodsbedreiging, bezorgde velen later loyaliteitsconflicten en schuldgevoelens wanneer ze bepaalde keuzes moesten maken. Het was regelmatig ook onmogelijk om loyaal te blijven aan de vroegere thuissituatie zonder bedrog van de onderduikgevers of aan de ouders. Geloof speelde hierin ook een rol. De volstrekte afhankelijkheid van de onderduiksters was bovendien een voedingsbodem voor bedreiging en misbruik.
Aanpassen werd een levenswijze die na de oorlog werd volgehouden. Het was voor elke onderduiker een overlevingsstrategie; een die tijdens de bezetting paste, maar na de bevrijding beknelde. Of zoals een onderduikster het beschreef: ‘Ik was tijdens de oorlog gemakkelijk. Erna klierig, depressief en soms wanhopig.’
Kinderloos
Hoewel de individuele worsteling met de verwerking van de onderduik voor een hoop naoorlogse generaties misschien moeilijk is te bevatten, is die voor kinderen, kleinkinderen en zelfs achterkleinkinderen van de overlevenden van de Sjoa een realiteit. Annette bijvoorbeeld wilde als dochter van twee onderduikouders nooit kinderen op de wereld zetten.
De last die haar ouders meedroegen, beïnvloedde de manier waarop zij in het leven stond. Ze bleef kinderloos om niet het risico te lopen dat zij of haar kinderen nog een vervolging zouden kunnen meemaken. Een heftige en tegelijk begrijpelijke reactie op het verleden van haar ouders.
Een verleden waar ze zelf nooit meer aan kon ontsnappen.
Zie de inleiding van Bertien Minco bij de presentatie van Een adres: Onderduik als vorm van verzet.
Een adres. De geschiedenis van de joodse onderduik | Michal Citroen | Paperback, 640 pagina’s| ISBN 978 90 213 4092 0, € 39,99 | ISBN e-book 978 90 213 4093 7, € 24,99| 2024, Alfabet Uitgevers |
cover: Een adres, presentatie in de aula van de Universiteit van Amsterdam. Rechts zit auteur Michal Citroen. Foto: Bloom
Over het zwijgen van na de oorlog gesproken: een voorbeeld hiervan vind ik, dat tijdens de jaren (70/73) dat ik studeerde aan de Hervormde Pedagogische Academie aan de Pl Middenlaan, er notabene met geen woord werd gerept over de wijze waarop met name de directeur van de school (Hervormde Kweekschool, nu NHM) en de conciërge een rol speelden in het wegsmokkelen van Joodse kinderen uit de crèche. Inmiddels heb ik dit bij twee studiegenoten kunnen verifiëren: ook zij hadden hiervan nooit iets gehoord! Van een echte “herinneringscultuur” was 25 jaar na de bevrijding nog geen sprake. Verbijsterend blijft ik het vinden.