De nieuwe wijk naast het Amsterdamse Vondelpark werd rond 1900 het toevluchtsoord voor de nieuwe joodse en katholieke middenklassen, van kunstenaars en musici tot directeuren van warenhuizen.
Het gebied tussen Stadhouderskade en Amstelveenseweg werd tot de zuidwaartse uitbreiding van Amsterdam vanaf 1860 gekenmerkt door moestuinen en zomerverblijven. Aansluitend op de bouw van het Rijksmuseum werd in de jaren 1880 een ‘deftige’ wijk bedacht met woonhuizen, winkels en instituties ter lering en vermaak van de bourgeoisie.
In 1883 begon de bouw van het Concertgebouw, in 1885 werd het Rijksmuseum geopend en tien jaar later het Stedelijk Museum, waarmee de voornaamste openbare voorzieningen voor de gegoede burgerij waren getroffen. Voor warenhuizen nam men tramlijn 2 naar de binnenstad.
Overloopgebied
De nieuwe wijk werd een overloopgebied van de binnenstad, net als De Pijp, maar dan voor de middenklassen. Het Vondelpark was een initiatief van doopsgezinde vermogenden met eromheen protestantse bankiers en procureurs. Vervolgens voegden zich daarbij opmerkelijk veel welvarende joden (haute juiverie) uit de Jodenbuurt en katholieken die geen plaats vonden in de protestantse grachtengordel.
De warenhuisdirecteuren waren zonder uitzondering joods of katholiek. Zij woonden in villa’s of ruim bemeten appartementen in Zuid: Bernard Vroom en Willem Dreesmann, Alfred Goudsmit van De Bijenkorf, Josef Cohen van de Bonneterie, de Brenninkmeijers van C&A, Eduard en Lion Gerzon en Sylvain Kahn en Sally Berg van Hirsch.
Hindoestaanse motieven
Die villa’s en appartementen waren zelden door geloofsgenoten ontworpen of gedecoreerd. Met name joden lieten hun huizen sieren met hindoestaans geïnspireerde motieven, zoals die geliefd waren bij Amsterdamse School-architecten als Michel de Klerk*. Beeldhouwers als Hildo Krop en John Rädecker vervaardigden Javaans of anderszins oostersch geïnspireerde ‘hemeldraken’ en garuda’s voor joodse klanten. Joodse motieven kwam men niet tegen in het interieur.
Cohen, Kahn en Berg lieten hun villa’s ontwerpen door Alphonsus Maria Leonardus Aloysius Jacot – en daar is geen woord protestants bij – die ook hun warenhuizen ontwierp. Cohen noemde Villa Rosa naar zijn vrouw Rosa Wittgenstein, die een nicht was van Sally Berg.
Zakenman en couturier Sally Berg woonde in de dubbele villa tussen P.C. Hooftstraat en Van Eeghenlaan met zijn eveneens Duitse partner Werner Jentsch, terwijl Elzasser Sylvain Kahn het oudere deel van de villa bewoonde met zijn gezin. De monumentale huizen – met wintertuin – waren gescheiden door een tussendeur die altijd open stond, behalve tijdens de Eerste Wereldoorlog, toen Kahn de Franse en Berg de Duitse vlag hees.
Dubbel herenhuis
In de De Lairessestraat werd in 1912 het eerste appartementengebouw van Nederland neergezet, een ‘etagehuis’ met lift. De meeste zuiderlingen bewoonden echter een dubbel herenhuis, met boven- en benedenwoning, in lange tot zeer lange straten aaneengeschakeld, onderbroken door godshuizen (één joods, drie katholiek, geen protestants) en instituties als het St. Ignatius Gymnasium en de Centraal Israëlitische Ziekenverpleging.
Grote aantallen cultuurhelden bevolkten de straten aan de zuidkant van het Vondelpark, van wie de katholieke veelal bijdroegen aan de decoratie van de ‘totaalkunstwerken’ in de wijk, eerst het Rijksmuseum, later de Obrechtkerk. In het Concertgebouw ontstonden onder de bezielde handen van Willem Mengelberg roomse totaalkunstwerken waar bijvoorbeeld Vondels Gijsbrecht werd verpakt door Antoon Derkinderen, Bernard Zweers en Fons Diepenbrock.
Obrechtsjoel
Voor joodse kunstenaars gold deze rijke versieringen niet, wat samenhangt met een geringere nadruk op decoratie van hun godshuizen. Joodse kunstenaars woonden wel in groten getale in de wijk (Salomon Garf, Marinus van Raalte, Henriëtte Asscher, Jobs Wertheim, Eduard Frankfort, Louis Saalborn, Hendrika van Gelder) tegelijk met joodse rijken, maar dat leidde niet tot grote opdrachten.
De monumentale Obrechtsjoel van Harry Elte**, die zelf elders woonde, kreeg grote glasramen van de glas-in-loodkunstenaar Willem Bogtman. Maar de muzikale leiding was in handen van Sim Gokkes, de joodste der joodse componisten en die woonde om de hoek.
Musici en componisten
Vanaf de oplevering van het Concertgebouw woonden musici, dirigenten en componisten in de buurt. Uiteindelijk woonden in deze buurt verreweg de meeste Nederlandse componisten van de twintigste eeuw, zoals Alphons Diepenbrock, Henriëtte Bosmans, Bernard Zweers, Bob Hanf, Bertus van Lier, Géza Frid, Leo Smit, Julius Röntgen, Sem Dresden en Lex van Delden.
Gustav Mahler verbleef altijd bij Mengelberg als hij in Nederland was en Edvard Grieg bij Julius Röntgen en beiden bezochten steevast Diepenbrock in de Verhulststraat, net als Schönberg, Strauss en Debussy deden. Schönberg liet overigens zijn leerlingen Berg en Webern mooi in de regen wachten, zoals het een Weense heer betaamt.
Damesliefde
Min of meer openlijk manifesteerde zich in deze buurt de damesliefde met de samenwonende musici Frieda Belinfante en Henriëtte Bosmans***, de lesbische kring rond ontwerpster Tine Baanders, de vrouwenleeskring rond Andreas Burnier en de in dezelfde straat wonende geliefden Charlotte Köhler en Dorry Kahn, beiden met een heer gehuwd.
Mannequin Dorry Kahn-Weijl (1896-1981), dochter van een diamantbewerker, trouwde in 1921 met René Kahn, erfgenaam van Sylvain Kahn. René gaf Jan Sluijters in 1927 opdracht haar portret te schilderen, maar dat bekoorde haar niet: ‘Ik lijk wel een hoer.’ Een tweede versie, zonder make-up, werd goedgekeurd. Maar Dorry had de smaak te pakken en werd schilderes.
Vluchtelingen
Rond de Eerste Wereldoorlog kwamen er gevluchte kunstenaars te wonen, zoals Henri Le Fauconnier en Rik Wouters, en Hongaarse vanwege het antisemitische bewind van admiraal Hörthy: Géza Frid, Andor Weininger en Oskar Back. Vanaf 1933 vestigden zich vluchtelingen uit Duitsland en Oostenrijk als Maria Austria, Kurt Gerron, Erich Mendelsohn en Hanna Elkan. Tijdens de Duitse bezetting herbergden de ruime huizen veel onderduikers en vonden er clandestiene cultuuravonden plaats, alhoewel het Museumplein het centrum was van de bezettingsmacht.
Tegencultuur en galeries
Na de oorlog was het een gezapige, ietwat vervallen wijk, waar zich tal van dichters en kunstenaars vestigden, ‘oude garde’ als Helly Oestreicher, Lex Horn, Frieda Herzberg en Shlomo Koren, maar in de jaren zestig ook ‘tegencultuur’ als Willem de Ridder (Hitweek), Rob Stolk (Provo) en de Aktie Notenkraker.
Ook galeries waren er veel te vinden, vooral na 1945 toen het Stedelijk Museum een toonaangevend centrum voor moderne kunst werd. En hoewel zeer veel schrijvers de buurt hebben afgedaan als saai en burgerlijk (de Jammerbuurt in Zuchtstad, volgens Willem Wilmink) hebben opvallend veel auteurs hier in hun jonge jaren gewoond zoals Remco Campert, Hella Haasse, Hans Faverey en Carry van Bruggen.
Kortom, in alle opzichten een rijke wijk.
*zie over architect Michel de Klerk door Alice Roegholt en over de Amsterdamse culturele bohème begin twintigste eeuw in deze krant.
** zie de artikelen over het interieur van de Obrechtsjoel door Albert Ringer en restauratie architect Berend van der Lans over de recente renovatie van de Obrechtsjoel.
*** over dirigente Frieda Belinfante en componiste Henriëtte Bosmans van biografe Toni Boumans.
Doe mee met de Cultuuratlas van Amsterdam: Oud-Zuid
Dit artikel is ontleend aan het boek Cultuuratlas van Amsterdam: Oud-Zuid, geschreven door Michel Didier, maar nog niet gedrukt. Doe daarom mee aan de crowdfunding, met leuke tegenprestaties.
cover: Villa Rosa, Koningslaan 12, in ‘Um 1800’-stijl, A. Jacot 1912-13 in opdracht van J. Cohen
Geef als eerste een reactie