In twee delen vertelt biografe Toni Boumans over het leven van Frieda Belinfante. In dit eerste deel maken we kennis met haar muzikale familie. Frieda volgt haar passie en wordt dirigente en orkestleider. Direct na de Duitse inval heft ze haar orkest op omdat ze wist dat het uitsluiten van joden stap voor stap zou worden ingevoerd.
Volgende week deel II over deze bijzonder vrouw die niet zo misstaan in de canon van de Nederlandse geschiedenis.
Ze wilde zich niet laten voorstaan op haar rol in het Kunstenaarsverzet en de aanslag op het bevolkingsregister in Amsterdam in 1943. Ze wilde ook niet gezien worden als lesbisch rolmodel: ‘zo werd ik geboren en daar moest ik het mee doen’. Ze wilde herinnerd worden als de vrouw die muziek naar de mensen bracht, die mensen van muziek liet houden en die een goede muzieklerares was.
Muziekmeester Aron Cohen Belinfante
Frieda Belinfante (1904-1995) was er trots op dat ze afstamde van een muzikale familie die een wezenlijke bijdrage leverde aan het joodse culturele leven in Amsterdam. Frieda’s overgrootvader, Aron Cohen Belinfante werd ‘muziekmeester’ genoemd. Hij was pianist, dirigent en componist. Abraham, zijn oudste zoon, Frieda’s grootvader, woonde met zijn gezin in de Blasiusstraat, een levendige straat met veel joodse bewoners. Ook hij was dirigent en componist. Uit archief exemplaren van het Nieuw Israëlietisch Weekblad blijkt dat hun muzikale leven zich voornamelijk afspeelde in het gebouw Plancius aan de Plantage Kerklaan waar tegenwoordig het Verzetsmuseum huist.
De klokken van Cornéville
Toen de broederschap ‘Keriath Sepher Torah’ in Plancius haar vijftigjarig bestaan vierde, werd de avond geopend met ‘compositie van de grijze heer Belinfante’. De jonge Abraham dirigeerde de komische operette De klokken van Cornéville. ‘Groot Succes!!!’, juichte Het Algemeen Handelsblad.
De oudste zoon van Abraham, Aron Frieda’s vader werd ook musicus maar zijn ambities reikten verder dan Plancius. Zijn eerste publieke optreden als concertpianist was in theater Odeon aan het Singel.
‘Een Soirée Musicale door A. Polak violist en Ary Belinfante pianist. Entrée 1 gulden.’ Ary woonde met zijn vrouw Georgine Hesse, dochter van een gegoede middenstander, en hun vier kinderen in een de ruime bovenwoning aan de Stadhouderskade. Op vrijdagavond nam hij de kinderen mee naar de Blasiusstraat, naar opa Abraham en oma Rebecca. Frieda herinnerde zich heel veel ooms, tantes en neven en nichten. Allemaal het joodse geloof toegedaan. Ary was een uitzondering, hij had de joodse religie achter zich gelaten en was lid van de vrijmetselaars. Wel wilde hij zijn kinderen laten kennismaken met de religieuze kant van het leven van zijn ouders. Daarom nam hij ze mee naar sjabbat avonden van hun grootouders.
Marix Loevensohn, eerste cellist Concertgebouworkest
De kinderen kregen alle vier een muziekinstrument, voor Frieda had Ary een kleine cello uitgezocht. Geen gangbare keus maar ze hield meteen van het instrument. Marix Loevensohn, de eerste cellist van het Concertgebouworkest, was haar leraar. Via hem leerde ze Henriëtte Bosmans kennen, een bekende concertpianiste en een opvallende verschijning in de kringen rond het Concertgebouw. Frieda was zeventien, ze bewonderde Henriëtte die negen jaar ouder was. Het werd haar eerste grote liefde. De relatie duurde zeven jaar.
Frieda was een begenadigd celliste maar haar grote passie, bleek later, was dirigeren. Ze ontdekte het toen ze de kans kreeg het schoolorkest van het Baarns Lyceum te leiden. Ze genoot van het werken met de kinderen en ze genoot van het dirigeren. Ze werd daarna gevraagd door het vrouwenkoor van de Universiteit van Amsterdam en ze dirigeerde het studentenorkest Sweelinck. Ze wist dat ze een orkest kon leiden, ze was zelfverzekerd en ze durfde het aan om een eigen professioneel kamerorkest te formeren Het Klein Orkest.
Amsterdamse componist Leo Smit
De eerste concertserie in het Concertgebouw werd lovend ontvangen door pers en publiek. Frieda Belinfante was uniek, in de muziekwereld de eerste vrouwelijke dirigent van een eigen orkest. Op 24 april 1940, het einde van het tweede seizoen, voerden ze het Concert voor altviool en strijkorkest uit van de Amsterdamse componist Leo Smit.
Smit was geboren in een Sefardisch Joodse familie en cum laude afgestudeerd aan het Amsterdams Conservatorium. Het was de première en Smit woonde zelf de uitvoering in de Kleine Zaal bij. ‘Geslaagd seizoenbesluit‘, schreef Louis Arntzenius, de muziekrecensent van De Telegraaf. Hij stelde vast dat Frieda Belinfantes Klein Orkest een belangwekkend en uitstekend ensemble was geworden. Hij prees de dirigente ‘die een bijzonder talent was’ en die ‘een gewichtige factor in onze muziekcultuur zal kunnen zijn’.
Voor je het weet ben je medeplichtig
Op 10 mei 1940 vielen de Duitsers Nederland binnen. De eerste violist van haar orkest was joods, de altviolist was joods, de tweede cellist was joods. Frieda wist wat er ging gebeuren: joodse musici ontslaan, geen werken van joodse componisten uitvoeren en ook in Nederland zou een Kultuurkamer worden ingesteld. ‘Ik riep het orkest bij elkaar’ vertelde ze later: ‘Ik zei: jongens we hebben geen orkest meer. Ik wil niet worden lastiggevallen met decreten en verboden van de nazi’s.’
Ze wist dat het uitsluiten van joodse mensen stap voor stap zou worden ingevoerd. ‘Als je de eerste stap accepteert omdat het niet zoveel kwaad kan volgt de tweede, en voor je het weet ben je medeplichtig.’ Met deze beslissing kwam er een abrupt einde aan haar veelbelovende carrière als dirigente. In de herfst van 1940 bezocht ze, omdat ze er tijd voor had, kunstenaarssociëteit De Kring in Amsterdam.
Ze ontmoette er Willem Sandberg, de conservator van het Stedelijk Museum, die haar voorstelde aan zijn vrienden Willem Arondéus en Gerrit van der Veen. Frieda was blij dat ze gelijkgestemden leerde kennen en was verbaasd over de openhartigheid waarmee ze bespraken hoe ze zich konden verzetten tegen de nazi’s.
Toen in de loop van 1941 het persoonsbewijs werd ingevoerd met een grote J voor joodse mensen, wisten ze wat hen te doen stond. Het vervalsen en distribueren van persoonsbewijzen zonder J.
Willem Arondéus, Gerrit van der Veen, Henriëtte van Eijk
Frieda kreeg ‘verloren’ persoonsbewijzen van vrienden en bekenden die ze ombouwde voor een nieuwe joodse eigenaar. Ze hielp mensen onderduiken en zorgde voor voedselbonnen. Na een periode van moeizaam ombouwen slaagde de groep er in op grote schaal zelf blanco persoonsbewijzen te drukken. Frieda stond versteld van de kwaliteit. In haar huis in de Jacob Obrechtstraat maakte ze de nieuwe persoonsbewijzen gebruiksklaar voor de mensen die ze vaak persoonlijk bij haar kwamen ophalen.
De Kultuurkamer werd geïnstalleerd. Alle kunstenaars (behalve joden) moesten verplicht lid te worden om het nazi-gedachtegoed uit te dragen. Sandberg organiseerde een fonds om kunstenaars die geen lid werden financieel en moreel te steunen. Willem Arondéus zorgde voor de schilders, Gerrit van der Veen voor de beeldhouwers, Henriëtte van Eijk voor de schrijvers en Frieda kreeg de zorg voor de musici.
Pianolerares
In die periode werd ze uitgenodigd door Bernardine Bloemgarten om kennis te maken met haar zestienjarige zoon Salvador. In de onvoorspelbare en angstige tijd had haar zoon afleiding nodig en van bevriende musici hoorde ze dat Frieda Belinfante dé aangewezen pianolerares was. Frieda en Bernardine werden vrienden, Salvador genoot van de pianolessen en Frieda leerde de oudere zoon Rudi kennen.
Rudolf (of Rudi) Bloemgarten studeerde medicijnen maar moest daarmee stoppen. Boos en verontwaardigd was hij vastbesloten tegen de Duitsers te vechten. Rudi was blond, had blauwe ogen en Frieda maakte voor hem een nieuw persoonsbewijs waarmee hij zonder problemen over straat kon. Ze was erg op hem gesteld en ze betrok hem bij haar verzetsactiviteiten, hij was voortaan haar ‘rechterhand’.
cover: Frieda Belinfante als dirigente, screenshot uit Channel 4 documentaire Willem and Frieda van Stephen Fry, 2023
In 1998 maakte Toni Boumans de documentaire Maar ik was een meisje over Frieda Belinfante voor het Het Uur van de Wolf, NTR.
Geef als eerste een reactie