De kunstcollectie van Fritz Mannheimer in Villa Protzky

serie Cultuuratlas oud-zuid

De Duitse bankier Fritz Mannheimer begon in de Hobbemastraat een kunstverzameling die een van de grootste en beste van Nederland zou worden.

Fritz Mannheimer (1890-1939) werd in 1919 door bankiershuis Mendelssohn & Co. en de Deutsche Reichsbank naar Amsterdam gestuurd voor internationale valuta- en effectentransacties. Eenmaal in Amsterdam richtte hij de vestiging op van Mendelssohn & Co. 

Twee jaar later begon hij de kunstverzameling, gefinancierd door de bank. De verzameling werd om belastingtechnische redenen in 1936 opengesteld voor het publiek: dan hoefde er geen weeldebelasting te worden afgedragen. 

Juist vanwege deze weelde kreeg de villa op Hobbemastraat 20 de bijnaam Villa Protzky, een vileine verwijzing naar Mannheimers Pools-joodse achtergrond. 

Ondanks zijn onmiskenbare charme werd hij door velen als onaangenaam parvenu beschouwd, reden om hem zijn gewenste Nederlanderschap te onthouden. 

Dat kreeg hij pas in 1936, na bemiddeling van de bevriende Anton Kröller, wat Mannheimer dan weer aanzette tot de donatie van 200.000 gulden voor de bouw van het Kröller-Müller Museum. 

Links: Frans van Mieris, Bordeelscène, 1658, Mannheimer-Führermuseum 1941-Rijksdienst-Mauritshuis 1960; rechts: Rembrandt, vermoedelijk Dr. Ephraïm Bueno, 1645-47, Rijksmuseum

Hartaanval

In 1934 dwong de bank Mannheimer tot een regeling, omdat de schuld tot 6,6 miljoen gulden was opgelopen. De kunstverzameling werd overgedragen aan een daartoe opgerichte maatschappij, Artistic and General Securities Ltd., die haar weer aan Mannheimer verhuurde tegen jaarrente. Tegen de afspraak in gingen de aankopen voor rekening van de bank echter door, zodat de schuld opliep tot 14,53 miljoen gulden. De bank ging failliet in 1939 en Mannheimer stierf daarop aan een hartaanval, twee maanden na het huwelijk met zijn verpleegster in Frankrijk. 

Na de Duitse bezetting durfde Rijkscommissaris Seyss-Inquart alleen de hand te leggen op Mannheimers wijnvoorraad, want Hitler en Göring hadden hun oog laten vallen op de kapitale kunstcollectie van drieduizend stuks. Omdat die eigendom was van een onteigende bank en dus geen joods bezit meer, moest Hitler in 1940 5,5 miljoen gulden op tafel leggen. 

Jan Veth: Fritz Mannheimer (1924), krijt 29×23 cm. Rijksprentenkabinet

Monuments Men

Bestemd voor het Führermuseum in Linz werd alles in 1945 door de Monuments Men van het Amerikaanse leger in een zoutmijn gevonden. Na veiling van de minder waardevolle objecten in 1952, werd 98% overgedragen aan het Rijksmuseum, waaronder Rembrandts portret van Dr. Ephraïm Bueno – het enige bewezen joodse portret dat Rembrandt maakte. In deze overdracht bevond zich ook bewerkt gewei uit het jaar 1000, het oudste voorwerp in het Rijksmuseum. De rest werd verdeeld onder andere musea.

Sinds 2003 zetelt de directie van het Rijksmuseum aan de Hobbemastraat 20 of wel ‘Villa Protzky’.


cover: Prins Basilewski’s huis in Parijs 1910, Mannheimer collectie



Over Michel Didier 10 Artikelen
Michel Didier (1960) is kunst- en cultuurhistoricus en schreef enkele boeken en 500+ artikelen voor onder andere De Groene Amsterdammer, het NIW, Origine en Carp over kunst, muziek, film en fotografie. Voorts geeft hij vele lezingen, cursussen, rondleidingen en stadswandelingen. Op zijn website www.kunstgeschiedenisamsterdam.nl onderhoudt hij drie weblogs, waarvan eentje over schilderkunst & muziek.

Geef als eerste een reactie

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*