De tekst boven het bureau van Sam van den Bergh en zijn broer Arnold in hun werkkamer luidde: ‘De heren Van den Bergh zijn steeds voor alle arbeiders beschikbaar.’
Zijn hele leven zette Sam zich niet alleen in voor zijn margarinefabriek en het bedrijf waar na fusie met een Engelse partner Unilever uit zou voortkomen, maar ook voor het financieren van talloze Joodse en niet-Joodse doelen.
Zijn grote betrokkenheid kwam onder andere tot uitdrukking in zijn presidentschap tussen 1918 en 1935 van het Bestuur van het Rotterdamse Joodse Weeshuis, zijn donaties aan de Hebreeuwse Universiteit in Jeruzalem (hij maakte, samen met Albert Einstein, Martin Buber, Sigmund Freud en Chaim Weizmann deel uit van het eerste curatorium van deze Universiteit), donaties aan het Sjaare-Tsedek ziekenhuis in Jeruzalem en zijn lidmaatschap van de Jewish Agency en van het Palestina Opbouw Fonds (Keren Hajesod).
Vanaf 1933 was Sam lid van het Comité Bijzondere Joodse Belangen voor de opvang van Joodse vluchtelingen uit Duitsland. Hij zorgde vooral voor het bijeenbrengen van gelden.
Het liefdadigheidswerk van Sam beperkte zich niet alleen tot Joodse belangen. Ik noem hier zijn activiteiten, samen met zijn broer Arnold, voor de bestrijding van tuberculose. Voor hun inspanningen ontvingen beide broers een koninklijke onderscheiding.
Tuinfeest Wiltzangk
Zeer opmerkelijk was het groots opgezette tuinfeest ten bate van de opbouw van Drente op Sams landgoed ‘Wiltzangk’ in Wassenaar op 1 en 2 juni 1927. Wat was er aan de hand? Er heerste in die tijd bittere armoede in het zuidoosten van de provincie Drente door de veencrisis: steenkool had het veen als belangrijkste brandstof vervangen. Dit had tot gevolg dat er in de streek rond Emmen kinderen de hongerdood stierven. Ter ondersteuning van de Drentse bevolking organiseerden Sam en zijn vrouw – die net als haar schoonmoeder Betsy heette – een luisterrijk feest dat werd afgesloten met groots vuurwerk. De opbrengst bedroeg niet minder dan twintigduizend gulden.
Simon van den Bergh’s choweirtitel
Sams humane attitude was zonder enige twijfel de voortzetting van de morele waarden die zijn vader Simon (1819-1907) karakteriseerde.
Toen de boterhandel in Londen zo slecht behartigd werd door plaatselijke vertegenwoordigers, kwam Simon zo zwaar in de schulden dat hij in 1868 failliet ging. Zijn schuldeisers namen genoegen met een doorstartregeling. Jacob en Henry, Simons zoons, werden naar Londen gestuurd en na jaren begonnen de zaken weer goed te lopen, Simon besloot zijn schuldeisers volledig terug te betalen. Deze edele daad was voor Jacob Frenkel, waarnemend opperrabbijn van Noord-Brabant, aanleiding om Simon op 6 kisleev 5641(9 november 1880) de choweir-titel te verlenen.
Hier volgt een citaat uit de choweirbrief:
Als een man van onbesproken gedrag en edel van hart betaalde hij al zijn schulden, zodat zowel niet-Joden als Joden hem wel moesten hoogachten. Op dit alles werd ik door mijn vrienden opmerkzaam gemaakt en daarom adviseer en verzoek ik dat voortaan wanneer hij opgeroepen wordt bij de Tora-lezing en wanneer iemand hem een Hebreeuwse brief schrijft of in wat voor religieuze kwestie dan ook hem eer zal worden aangedaan en zijn naam bij het volk van Israel zal worden:
Hegoweir Rabbi Simon, zoon van Hegoweir Rabbi Zadok.
Montefiore-fonds
In 1891, toen het bedrijf van de firma Van den Bergh van Oss naar Rotterdam werd overgebracht, trok Simon zich geleidelijk uit de business terug, zowel wegens zijn leeftijd (72), ook omdat de kantoren op sjabbat geopend waren. Na enige jaren, hij was toen al 78, werd Simon benoemd tot voorzitter van de Montefiore-stichting. Dit was een vereniging tot steun ter ere van Mozes Montefiore, de beroemde Joodse bankier en filantroop, die zijn leven wijdde aan het verlichten van het lot van de Joden in de wereld en met name in Palestina. Dit fonds verschafte tussen 1883 en 1914 aan vele duizenden Joden, die na de pogroms in Rusland via Rotterdam op doortocht waren naar vooral de Verenigde Staten, onderdak, voedsel, kleding, migratiepapieren en reisgeld.
Het Montefiore-fonds, waaraan ook niet-Joden bijdroegen, beschikte vanaf 1902 over een groot gebouw bij de haven. De passanten verbleven gemiddeld vier dagen in Rotterdam.
Rie Brusse, journalist en chroniqueur van Rotterdam, noteerde in 1904:
‘Als een aartsvader gaat hij tussen de bonte bannelingen rond om te horen van hun triest verleden en hun zonnige idealen en voor hun zorgen weet hij meestal raad, heeft ie altijd een woord van troost, dat uit zijn gevoelig hart opkomt.’
Van de passanten die in de VS waren aangekomen ontving Simon van den Bergh vaak dankbrieven. Zij noemden hem ‘Herr Baron’.
Het levenseinde van Simon en Betsy
In Rotterdam overleden Simon en Betsy drie dagen na elkaar, op 6 respectievelijk 9 april 1907. Op hun graf werd een grote matseiwa (grafsteen) geplaatst met een passende tekst uit Samuel II, 1:23:
Wat waren zij geliefd en bemind. Samen leefden zij en samen stierven zij.
Sams levenseinde
Wegens de Jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog trokken Sam en zijn echtgenote zich terug in hun villa in Nice. Vanaf augustus 1939 keerde Sam niet meer naar Nederland terug. Zijn vluchtpoging naar Portugal mislukte. Nadat zijn gezondheidstoestand snel achteruit was gegaan, overleed hij op 4 februari 1941 en werd hij begraven op de Joodse begraafplaats in Nice. Behalve de rabbijn sprak ook de Nederlanse consul aan het graf. Hij besloot zijn grafrede met de volgende woorden: ‘Gij waart een vooraanstaand man in onze Nederlandse samenleving en een oprecht vaderlander, maar vooral waart gij een medelevend en goed medemens.’
In strijd met de Joodse traditie werd Sam in 1946 in alle stilte naast het graf van zijn vrouw herbegraven op de niet-Joodse begraafplaats Westerveld bij Driehuis.
Zie ook deel 1 van dit tweeluik: Samuel van den Bergh, de Hollands-Joodse grondlegger van Unilever
cover: Sam van den Bergh (1864-1941) – Grondlegger van megaconcern Unilever, bron Uitgeverij Balans
Geef als eerste een reactie