“Ons leven was in Tripoli lange tijd relatief goed”, zo vertelt de 77-jarige Liliana Seror aan filmmaker Marcel Prins. Voorjaar 2022 interviewde Prins haar in Israël over haar vluchtverhaal uit Libië. Jona van der Schelde werkte het interview uit tot dit meeslepende verhaal over hoe het leven van dit welgestelde gezin langzaam maar zeker onmogelijk werd gemaakt.
Mijn vader was een invloedrijk man met veel connecties, een leider in de gemeenschap. We woonden in de ‘Europese’ wijk, gingen naar een Italiaanse school en spraken thuis Italiaans.
Het gebeurde wel dat ik op straat door andere kinderen werd uitgescholden voor vieze Jood, zelfs dat ze op me spuugden. Ik vocht altijd terug. Dikwijls kwam ik thuis met schrammen en verfomfaaide kleding. M’n moeder zei ‘ze vermoorden je nog eens’, maar ik was niet bang en altijd strijdvaardig.
Ik ben geboren in Tripoli in 1947, kort na de verdrijving van het fascistische regiem in Libië tijdens de Tweede Wereldoorlog die mijn ouders hebben doorstaan¹. Na de oorlog maakte mijn vader fortuin als groothandelaar. De roerige tijden waren echter niet voorbij. Na de bevrijding door de Britten vonden er in 1945 en 1948 nog pogroms plaats waarbij Arabieren Joodse winkels plunderden en meer dan honderd Joden op afschuwelijke wijze vermoorden.
Invloed Arabische Liga
Vanaf de jaren zestig verslechterde de relatie tussen Joden en Arabieren in het land meer en meer. De Arabische Liga oefende veel invloed uit en antisemitisme groeide gestaag. Joden mochten niet stemmen, geen paspoort krijgen, je kon niet zeggen wat je dacht, doen wat je wilde. Het was een gestoorde situatie, verstikkend – er ontstond een hoop wantrouwen tussen Joodse en Arabische vrienden.
Soms denk ik ‘waarom zijn we niet eerder gevlucht?’ Maar we bleven optimistisch en overtuigd dat Libië ons thuis was. Ik werkte in die tijd voor British Airways en raakte verloofd, ondanks alles was het ook een bijzondere tijd.
Vaak heerst het beeld van de Israëlische bevolking als een vreemde entiteit in het Midden-Oosten, bestaande uit (nazaten van) Europese Joden. In werkelijkheid bestaat de bevolking van Israël voor ongeveer de helft uit Joden met roots in de Islamitische wereld, ofwel Mizrachim.
In deze serie vertellen mensen uit Marokko tot Irak hoe zij naar Israël wisten te vluchten. Deze verhalen zijn gebaseerd op de drie documentaires die Marcel Prins maakte over dit onderwerp getiteld Een vergeten uittocht.
Rellen en antisemitische leuzen in 1967
In juni 1967, vlak voor de Zesdaagse Oorlog die op 5 juni begon, brak de pleuris uit. Ik was op mijn werk. Opeens kwam mijn vader binnen. ‘Liliana, kom, we moeten naar huis.’ Ik wist niet wat me overkwam, dat had hij nog nooit gedaan.
Van vrienden had hij vernomen dat er die dag rellen zouden zijn. Mijn baas gaf ons de chauffeur en een stationwagen mee om thuis te komen. ‘Neem de secretaresse ook mee,’ zei hij. Zij was Italiaans, niet Arabisch, en dus ook potentieel doelwit van de relschoppers. Zodra we wegreden en de hoofdstraat opkwamen, dromde de menigte samen om de auto heen.
Ze riepen antisemitische leuzen en omcirkelden de auto, bewapend met messen en blinde haat. We voelden ons opgejaagd wild, dat was echt traumatisch. De chauffeur had de ramen snel gesloten, tevergeefs probeerden ze die kapot te slaan. Ze probeerden ook de auto om te kieperen, maar hij was te groot en zwaar.
De Italiaanse secretaresse naast me op de achterbank was in shock. Ik bleef maar herhalen ‘het komt goed, het komt goed’ als een soort kalmerend mantra. Hoewel het eindeloze minuten leek te duren, moeten het slechts seconden zijn geweest. De chauffeur vond uiteindelijk een gaatje in de massa en zoefde er tussendoor, de mensen opzij beukend met de auto. Hij heeft er zeker een aantal verwond.
Gemarkeerd met een ‘x’
Toen we uiteindelijk thuis kwamen, zijn we bijna een hele maand binnen gebleven, tot 29 juni. We hadden geluk met mijn vaders connecties; eten werd afgeleverd door zijn Arabische vrienden. Ook andere Joodse families vonden bij ons onderdak. Wij woonden in een groot huis met een grote, goed beveiligde poort. In de Joodse buurt waren mensen minder veilig. Op een dag werden veel Joodse appartementen, huizen en winkels met een ‘x’ gemarkeerd. Twee dagen later werden ze in de fik gestoken. De situatie was onhoudbaar.
Ik zou eigenlijk die maand trouwen, er was een groot feest gepland waar duizend mensen zouden komen. Natuurlijk waren mijn gedachten daar nu totaal niet. Maar mijn moeder, te midden van al dat gevaar, haalde het in haar hoofd om naar buiten te gaan om trouwschoenen voor mij te halen. ‘Mam, ik ga niet trouwen, dat zie je zelf toch ook wel!’ protesteerde ik. Ze hield vol dat ik de schoenen nodig had, ze zou ze kopen en daarna zouden we wel zien. Ze was een vrouw die zich door niemand liet intimideren of ontmoedigen.
Onderhandelingen met de koning
Intussen begonnen we steeds meer horrorverhalen te horen. Joodse families die bezoek hadden gekregen van politieagenten onder het voorwendsel van bescherming en vervolgens werden vermoord… de verschrikkelijkste dingen kwamen ons ter ore. Mijn vader zag ook in dat we geen kant op konden. Samen met andere leiders van de Joodse gemeenschap ging hij met de koning² praten, die het geweld niet goedkeurde, maar onze veiligheid ook niet kon garanderen. Meerdere onderhandelingen vonden plaats. ‘Wij zijn loyale Libiërs, we zijn hier al 2500 jaar³,’ zo deden ze hem herinneren, ‘maar nu zijn we niet meer veilig, dus laat ons vertrekken en terugkomen zodra de rust is wedergekeerd.’ De koning ging uiteindelijk overstag en gaf toestemming voor een reddingsoperatie via Italië.
Collectieve vlucht naar Italië
Eenieder mocht twintig pond sterling en een koffer met kleren meenemen, geen juwelen of andere bezittingen. M’n moeder, onverbeterlijk opstandig, vertikte het om alles achter zich te laten. Ik denk dat ze al aanvoelde dat we niet meer terug zouden komen. Mijn vader verklaarde haar voor gek, hij was doodsbang dat we betrapt zouden worden, maar ze stond erop. ‘Kijk maar niet wat ik doe’, zei ze, terwijl ze haar list voorbereidde. In één koffer deed ze onze juwelen onder een stapel kleren, in een andere koffer stopte ze een potje hele hete pepers, met een deel van ons geld in een nylon sok daarin.
De dag dat we daadwerkelijk vertrokken zal ik nooit vergeten, het was vreselijk stressvol. Het kantoor van Alitalia was vol met Joden die Libië ontvluchtten⁴. De muren waren van glas en we werden van alle kanten buiten bekeken door vijandige Arabieren, ik voelde me als een vis in een aquarium dat elk moment kon worden opgeblazen.
Pepers als afleidingsmanoeuvre
Even later werden mijn moeder en ik in een klein verstikkend kamertje gefouilleerd door vrouwelijke agenten op het vliegveld. Ik stond doodsangsten uit maar mijn moeder was kranig en gaf geen krimp. De agente wilde de koffers bekijken. Met strak gezicht legde mijn moeder de koffer met de juwelen en het geld op tafel. De agente keek haar streng aan en sommeerde haar de andere koffer op tafel te leggen. Dat had mijn moeder voorzien. Ze legde de koffer met de pot pepers erin op tafel. De agente opende hem en keek mijn moeder vragend aan. ‘Kijk, pepers!’ riep mijn moeder, ‘zie je niet? Wij kunnen net zoals jullie niks eten als er geen hete pepers in zitten.’ Ze ging nog een stap verder en pakte de hand van de agente, zo van ‘voel maar, je denkt toch niet dat hier iets in verstopt zit?’ De vrouw stribbelde tegen en m’n moeder trok aan haar hand, het werd een soort erekwestie! Uiteindelijk liet ze los en de agente was overtuigd dat we niks illegaals bij ons hadden.
Toen we het vliegtuig instapten zat ik nog steeds vol spanning. Pas toen we opstegen, kon ik opgelucht ademhalen. Eindelijk vrij.
Bruiloft en aliyah
In Rome werden we opgevangen door de Joodse gemeenschap. De opperrabbijn regelde dat mijn verloofde en ik toch onze bruiloft kregen, in de prachtige, grote Romeinse synagoge. In plaats van duizend gasten waren er maar dertig, allemaal vluchtelingen uit Libië.
Mijn man kreeg een baan bij El Al en zo kwam hij voor het eerst in Israël. ‘Daar horen we thuis, Liliana,’ verzekerde hij mij. Hij werkte een aantal jaren voor El Al in Rome tot hij in Israël aan de slag kon. Toen ik hier aankwam, heb ik mijn hele hart aan dit land gegeven. Het was zeker niet makkelijk, ik sprak geen woord Hebreeuws en mijn familie bleef in Italië. Maar het verschil was direct voelbaar, we waren geen tweederangsburgers meer als Joden. We hoefden niet op te letten met wat we zeiden, wie we vertrouwden en waar we liepen. In dit land konden we volledig onszelf zijn.
¹ In 1941 was 25% van Tripoli Joods. In de oorlog viel Libië onder Mussolini’s bewind. Duizenden Joden werden gedeporteerd naar werkkampen in de woestijn of concentratiekampen in Europa.
² Vanaf Libië’s onafhankelijkheid van Italië in 1951 was koning Idris de politieke leider. In 1969 werd hij afgezet door een militaire coup onder leiding van Muammar Gaddafi.
³ Het oudste bewijs van Joods leven in Libië is van resten van een synagoge uit de tiende eeuw voor de christelijke jaartelling, de tijd van koning Salomon. Vanaf de Romeinse tijd was er een aanzienlijke Joodse gemeenschap.
⁴ In deze operatie ontvluchten uiteindelijk zesduizend Joden het land. Toen Gaddafi in 1969 de macht greep, nam hij de bezittingen van de duizend overgebleven Joden in beslag en verbood hij emigratie. Velen wisten toch te vluchten. Vandaag de dag zijn er geen Joden meer in Libië.
Illustraties en cover: Onno van der Wal
Deze serie over de verjaging van Joden uit Noord-Afrika en de Arabische wereld is gebaseerd op de documentaire serie gemaakt door Marcel Prins die werd uitgezonden door de Joodse redactie van de EO.
Het vorige artikel in deze serie in De Vrijdagavond:
1 Shaul Nakash vluchtte vanuit Aleppo naar kibboets Kfar Giladi
Geef als eerste een reactie