Bij de prijsvraag in 1935 voor een nieuwe sjoel in de Amsterdamse Rivierenbuurt was er een plan dat opviel. Het was een strak modern gebouw dat niet was aangepast aan de bakstenen woningblokken van Berlage’s Plan Zuid waar het gebouw tussen moest komen.
Geen rode bakstenen gevels en geen daken met dakpannen, maar een wit gebouw waarin de sjoel zelf als een soort kubus te onderscheiden was. Van de negen joodse architecten die hadden meegedaan werd het plan gekozen van de toen pas 28 jaar oude Abraham Elzas. Hij kwam eigenlijk uit Alkmaar, maar had zich voor de gelegenheid laten inschrijven bij de Joodse Gemeente in Amsterdam.
Handige looplijnen
Het plan muntte uit door z’n heldere, functionele opzet. Geen decoraties, maar een overzichtelijke indeling met handige looplijnen. Het was modern, maar ook volkomen in overeenstemming met het programma van eisen. Daarom was er voor de orthodoxe Joodse Gemeente geen belemmering om het gebouw ondanks z’n afwijkende vorm uit te voeren zoals de architect het getekend en bedoeld had.
Het was de derde sjoel die in de jaren voor de oorlog in Amsterdam werd gebouwd en meteen ook de grootste en in gebruik jarenlang de intensiefst gebruikte synagoge.
David Sluys, de energieke secretaris van de Joodse Gemeente, ook wel ‘de dictator van het Meijerplein’ genoemd, ging samen met architect Elzas enthousiast aan het werk. Eind 1937, op de derde dag van Chanoeka, werd de sjoel in gebruik genomen. Het was een beladen tijd, de dreiging uit het oosten werd steeds benauwder.
Nicht in der Goloes
Elzas had als motto voor zijn inzending genomen Nicht in der Goloes, Nicht in der Heem, naar de Jiddische titel Nit in Golus un nit in der Heem van het boek van Chaia Raismann, ofwel: Niet in ballingschap en niet in je eigen omgeving.
Le Corbusier en Theo van Doesberg
Dat was een treffende aanduiding van hoe veel joden zich toen voelden. Elzas had een brede belangstelling voor de wereld van zijn tijd, had al gewerkt bij de grote Le Corbusier in Parijs en het huis in Meudon getekend voor Theo van Doesberg, de voorvechter van de Nederlandse avant gardistische kunstenaarsbeweging De Stijl.
Aan de heldere functionele opzet van ‘de Lekstraat’ is dat te zien, maar ook aan de strakke vormgeving, zonder versieringen. Alle aandacht is gegaan naar de heldere ruimtelijke vorm, maar ook naar duurzame materialen en een uitgekiende detaillering.
Strikt volgens de tekst van de Tien Geboden is er geen enkele afbeelding van een levend wezen te zien en ook geen andere symbolen zoals ze in vele sjoels wel te zien zijn.
Geen gebrandschilderde ramen, maar alleen teksten, zowel in het gebouw als op de gevel.
Dr. Sluys en het rabbinaat hadden de tekst uit Koningen 1 uitgekozen: ‘Dan zal ik mij vestigen te midden van de Kinderen Israels, en Mijn Volk Israel niet verlaten’. Het is een tekst die veel gedachten oproept.
Monumentale sjoel
Ondanks of juist door de strakke architectuur is het een indrukwekkende en monumentale sjoel geworden. In de sjoel zelf vallen de witte wanden op, de grote ramen die het daglicht royaal binnenlaten, de elegante afrondingen van de galerijen, de ongebruikelijke en goed ontworpen meubels van blank Slavonisch eiken, en niet te vergeten de vloer van effen donkerrode natuursteen tegels.
Vooral: de oostwand van de sjoel. Dat is een indrukwekkende witte wand van Carrara marmer waarvan de aderen een symmetrisch patroon vormen. Mijn vader zag er de kaart van Palestina in met de stromen in de Negevwoestijn die in de winter vollopen (‘ka’afikiem banegev’).
De tekst boven de Aron vormt een sierlijke boog: ‘Dient God met ontzag en verheug u met siddering’.
Tussen de rechte vlakken van het interieur vormt de verlichting een eigen wereld. In het midden trekken grote cilindrische kronende aandacht, met eenvoudige gloeilampjes aan de buitenkant. Kleine lampen in dezelfde stijl hangen onder de galerijen. Ze doen denken aan de dameshoeden die in de jaren twintig van de vorige eeuw in de mode waren. Een ritme van kleine koperen buisjes met een lichtje erin onder de galerijen zorgt voor de noodverlichting.
Samen vormt deze wereld van grote en kleine verlichtingselementen een levendig en elegant contrast met de strenge architectonische achtergrond.
Modern aan de sjoel was dat er ook gedacht was aan grote ruimtes voor bijeenkomsten en voor een aparte jeugdsjoel. Op het dak was een woning voor de opzichter met zijn familie, met een eigen zij-ingang en een smalle trap die kunstig om de hoofdtrap van de sjoel heen draaide.
Grote vestibule als overgang
Bijzonder was de aandacht voor de manier van binnenkomen. De grote vestibule over de hele breedte direct achter de voorgevel vormt een overgang tussen het profane stadsleven buiten de sjoel en de gewijde (en vaak ook gezellige) sfeer van de sjoelruimte.
Een hoogtepunt in de functionalistische aanpak was de (heren)garderobe, die met zoveel zorg en plezier was ontworpen als de ruimte van de sjoel. Achter een vrijstaande gebogen wand van witte tegels kwam je in een landschap van wit gecoate stalen buizen de garderobe tegen rondom een staalconstructie met planken voor de al dan niet hoge hoeden die voor de oorlog nog wel werden gedragen.
In het midden was een gat waar je doorheen kon kruipen. In de jaren na de oorlog hadden kinderen, als de sjoeldienst te lang duurde, daar een ideale speelplaats.
Na de oorlog
De sjoel was na de oorlog een belangrijk middelpunt, maar in de loop van de jaren verminderde het aantal bezoekers. In 1985 werd het gebouw verkocht aan de gemeente Amsterdam. De hoofdruimte van de sjoel werd verhuurd, de kleine sjoel werd verbouwd.
Nadat het Verzetsmuseum een paar jaar in de Lekstraat gehuisvest was, is het gebouw in gebruik genomen als veilinghuis eerst van Glerum, nu AAG Auctioneers.
De Lekstraatsjoel is inmiddels een architectuurmonument.
De Hebreeuwse tekst op de gevel en op de marmeren wand in de sjoel is nog steeds aanwezig. Op werkdagen tijdens de openingsuren van het veilinghuis is de hoofdruimte van de sjoel te bezichtigen. De kleine sjoel in het gebouw is na een nieuwe verbouwing nog steeds in gebruik als synagoge van de NIHS, de Joodse Gemeente Amsterdam.
Zie ook: Lekstraatsynagoge-functionalisme als ruimtekunst, Pleidooi voor behoud historisch en architectonisch monument’. door Izak Salomons In: WONEN – TA/BK 1978 nr 12
cover: interieur Lekstraatsjoel nu als veilinghuis van AAG Auctioneers
Prachtartikel, heel informatief. Ik zat in de jaren 60 op de lagere school (Gunningschool) er vlak naast. Mij toen nooit gerealiseerd wat een wonder van architectuur dit was, noch de belangrijke rol die deze sjoel heeft gespeeld.
De vroegere grote sjoel is in zijn huidige staat nog steeds indrukwekkend. Op de website van AAG Auctioneers kun je vinden op welke dagen het gebouw open is voor het publiek. Zeer de moeite waard!
Met grote belangstelling heb ik het informatieve artikel van Izak Salomons gelezen. Het woelde wel wat emoties los, want ik heb ongeveer een decennium in de dienstflat gewoond behorende bij de sjoel, met mijn ouders en siblings. Mijn vader was ambtenaar bij de Joodse Gemeente met een zeer zeer uitgebreide taakomschrijving, waaronder ook sjammasj (een soort koster} van deze sjoel. Als sjammas diende hij o.a. als 2de chazan (voorganger in de dienst), het reilen en zeilen van de diensten op sjabbat en de chagiem (feestdagen), de Thorarollen klaarmaken voor de desbetreffende parasjot en sidrot (de te lezen wekelijkse en andere gedeeltes), organisator van chatoenot (bruiloften), en nog heel veel meer. Een goede kennis van zaken was dus een eerste vereiste. De dienstwoning was modern, licht en ruim met 5 tot 6 kamers, mooie keuken met afvalstorter en een geriefelijke badkamer met ligbad en douche. Een achterbalkon over de hele lengte van de flat en een plat dak aan de voor-en zijkant met een ingang naar de koorgalerij. Er was ook een ruime tuin waar de soeka werd opgezet op Soekot (Loofhuttenfeest). Alles bij elkaar een heel vooruitstrevende opzet, zeker in die tijd in A’dam. Wij, de kinderen, hadden speelruimte zat. Ook vriendjes uit de buurt kwamen rolschaatsen in de grote ruime gangen en spelen in de vestibules met de stalen garderobebuizen, die we als klimrekken gebruikten wanneer er geen dienst was. In de zaal op de tweede verdieping waar o.a. jeugd- en andere organisaties hun activiteiten hielden, vierden wij onze klassenavonden van het Maimonides Lyceum. Uiteraard met toestemming van de J.G. Ik kende alle hoekjes en gaten in het gebouw. De veelal buitenlandse toeristen die het gebouw kwamen bezoeken waren verrast over de uitgebreide rondleiding die ik op voluntaire basis met plezier gaf. De Lekstraat-kille (kehilla) was een plezierige, aangename en behoorlijk saamhorige gemeenschap zonder kouwe kak. Althans in mijn herinnering en zoals ik heb ervaren. De moeder van Izak Salomons, de auteur van bovenstaand artikel, was mijn naaste buurvrouw in de sjoelbank. Op de eerste rij, linksaf vanuit de hoofdingang van de vrouwengalerij. De rij die bestemd was voor de echtgenotes en dochters van de sjoelfunctionarissen en die van de J.G. Ik kan nog vele grappige en minder grappige anekdotes toevoegen, maar die zijn in de context van mijn reactie hier niet relevant.
Leuke reactie Mieke, aardige aanvulling op wat ik me ook herinner. Mogen we ook benieuwd zijn naar de herinneringen die jij niet relevant noemt? Ik ben in verschillende periodes in de woning geweest, ook kort geleden nog bij de huidige bewoner. Direct na de oorlog heeft rabbijn Prins er met zijn familie gewoond. Een dochter van hem in Israël heeft een boek over haar herinneringen geschreven en de sjoel en de woning nemen ook in haar herinneringen een belangrijke plaats in. (אלישבע אבוש-פרינס, ‘יש לך עוד אבא ואמא’ Elisheva Avush-Prins ‘Je hebt nog steeds een vader en een moeder’)