In de parasha Wajeshew komt het sluitstuk van het verhaal van de Awot, onze voorvaderen, op stoom.
Vanaf deze week is het verhaal van Tora niet langer een verhaal van individuen, maar een verhaal van een steeds groter wordende familie, die zich langzaam ontwikkelt tot een volk. Deze ontwikkeling gaat bepaald niet zonder slag of stoot.
We lezen aan het begin van de parasha dat de jongste zoon van Ja’akow, Joseef, moeite heeft om een plaats te vinden tussen de andere zonen, hoewel (of misschien wel omdat) zijn vader een bijzondere band met hem heeft. Joseef is een drammer en een dromer, iemand die de tekortkomingen van zijn broers ziet en doorvertelt aan hun vader en die voor zichzelf een grote toekomst ziet weggelegd. De gevolgen laten zich raden וישנאו אתו ולא יכלו דברו לשלם “[de broers] haatten hem en konden hem niet eens meer groeten” (Bereshiet 37:4).
Joseef wordt handelswaar
Deze haat komt tot een kookpunt wanneer de broers van Joseef ver van huis het vee van hun vader weiden. Joseef wordt door zijn vader op pad gestuurd om te kijken hoe het met ze gaat. Wanneer Joseef bij de broers aankomt, zien zij hun kans schoon en nemen wraak. Hoewel ze hem niet vermoorden (wat eerst hun plan was), zorgen ze ervoor dat hij als slaaf naar Egypte wordt verkocht. Het is een volledige omkering: de man die ervan droomde over zijn broers te heersen, eindigt door toedoen van diezelfde broers als handelswaar.
Morele reflectie?
De Tora laat weinig aan de verbeelding over in de beschrijving van wat de broers Joseef aandoen. We horen over de plannen die ze beramen, hoe ze hem ontdoen van de kleren die hij van hun vader kreeg en hoe ze hem achterlaten in een put ergens in de wildernis. En in een detail dat de situatie nog wranger maakt, beschrijft de Tora hoe de broers na dit alles gezamenlijk gaan eten alsof er niets aan de hand is. Tora geeft op geen enkel moment de indruk dat er bij de broers enige morele reflectie is over hun handelen. De vraag is hoe we dit moeten zien – de zonen van Ja’akow zijn de grondleggers van het Joodse volk. Het is niet makkelijk om onze voorouders zo te zien handelen.
R’ Ovadja Sforno (1475 – 1549) ziet het gedrag van de broers in het licht van de eerdere geschiedenis van de familie van Awraham, waarbij elke keer één zoon verstoten werd ten gunste van een andere zoon: Jisjma’eel ten gunste van Jitschak, Esav ten gunste van Ja’akow. De broers hadden alle reden om aan te nemen dat zij op dezelfde manier verstoten zouden worden ten gunste van Joseef.
Alle tekenen wezen daarop – van de door hun vader onweersproken dromen van Joseef over overheersing, tot de bijzondere aandacht die Ja’akow voor hem had. De broers handelden in hun eigen optiek rationeel. Ze zagen geen broer meer, alleen nog maar een bedreiging.
Spreken in meervoud
De vraag is wat Tora ons hiermee wil vertellen. Om dat goed te begrijpen moeten we de passage van de verkoop van Joseef nauwkeurig lezen. We zien dan hoe een groepsproces werkt, hoe gewone herdersjongens ertoe kunnen komen hun eigen broer te verkopen.
Er vallen twee dingen op. Allereerst de zin waar het conflict mee begint:
“[de broers] haatten hem en konden hem niet eens meer groeten” (Bereshiet 37:4).
De precieze bewoording van Tora is hier van belang: de haat van de broers voor Joseef was zodanig dat er in het geheel geen communicatie meer mogelijk was. Joseef was de ultieme ander geworden. En daarnaast: in de hele passage waarin de broers de dood van Joseef beramen, spreken ze in meervoud. Er is niemand die verantwoordelijkheid neemt voor dit plan. Een gekrenkte massa met een plan laat zich moeilijk temmen.
Vol aannames
Het waarschuwen voor deze gevaren is hier de boodschap van Tora. Ons leven is vol van aannames over anderen. Zeker als we ons in een groep van gelijkgezinden begeven is het risico groot dat we blijven laven aan de echokamer van ons eigen gelijk. Dat kan ervoor zorgen dat we blijven hangen in een vijandbeeld en, net als de broers, een uitgestoken hand aanzien voor een aanval. Het is onze taak om niet in de valkuil van de broers te vallen en de mogelijkheid open te houden dat dingen anders zijn dan we denken.
Mogen we allemaal oprecht met elkaar in gesprek blijven en de ander als medemens blijven zien.
En mogen we snel goede berichten horen.
Shabbat shalom
Opgedragen aan mijn oudste zoon, Avigdor Erwteman עמו”ש, in dankbaarheid voor zijn bereidwilligheid om dat te doen wat nodig was toen het gedaan moest worden en met trots op de manier waarop hij dat gedaan heeft.
זה היום קיווינו לו נגילה ונשמחה בישועתו
Interessant stukje over het gedeelte van de Torah dat deze komende Shabbat wordt gelezen. Wat mij opvalt is dat u ‘t één en ander merkwaardig transcribeert. In plaats van een “v” of een “b” schrijft u een “w”. Hoogduitse joden spreken de Hébreeuwse letters ו en ב uit als respectievelijk een V of B. U heeft er nu een “W”. Bij ons Portugezen is de ו een V en de ב immer een B. Joost moge weten waarom u een W gebruikt.
Joel schrijft: We lezen aan het begin van de parasha dat de jongste zoon van Ja’akow, Joseef enz.
Onjuist. De afdeling Vajesjev begint in hoofdstuk 37.
De geboorte van Benjamin, echt de jongste van de 13 kinderen van Jacob en zijn 4 vrouwen, wordt beschreven in hoofdstuk 35 16-20.
שבת שלום en blijf gezond, Barend
Dank voor je reactie! Je hebt natuurlijk helemaal gelijk.