De kwestie van de Joodsche Raad van Amsterdam in oorlogstijd heeft door de televisieserie opnieuw aandacht gekregen.
Wie zich verdiept in de literatuur tot dusver zal getroffen zijn door de vele publicaties en de grote verschillen in opvatting.
De classicus Piet Schrijvers, vakgenoot van de voorzitter van de Joodsche Raad David Cohen, wijdde aan hem een biografie en besprak daarin eerdere studies over de Joodsche Raad.
Hij liet daarin echter het boek van journalist Hans Knoop achterwege, terwijl dat boek toch de meeste aandacht had getrokken. Daarin werd een hard oordeel uitgesproken over de praktijk van de Joodsche Raad om namen van op transport te stellen Joden in te ruilen voor anderen die van minder belang werden geacht voor de opbouw van het Jodendom na de oorlog.
Een afschuwelijke praktijk inderdaad al mag men bedenken dat het allereerst de bezetter was die dergelijke morele dilemma’s wist te creëren. Het boek van Schrijvers werd neergesabeld door de betreurde historicus Evelien Gans.
Haar argument dat Schrijvers als niet-Jood geen inzicht kon hebben in de toenmalige verhoudingen binnen de bestuurswereld van het vooroorlogse Jodendom lijkt geen recht te doen aan de grondige documentatie van Schrijvers die negatieve stemmen van Presser, de Jong, Kisch, Michman en (postitiever) Herzberg aan het woord laat.
’Kleinzoon’
Serieuzer is haar impliciete kritiek dat de classicus Schrijvers zich niet heeft weten los te maken van verering voor zijn confrater klassieke talen David Cohen van wie hij zich figuurlijk ‘de kleinzoon’ zag.
Zonder meer was het een ongelukkige beslissing van Schrijvers om de hele tekst van het Pro domo, de verantwoording van Cohen uit het eerste jaar na de oorlog, zonder veel analyse in zijn biografie op te nemen waardoor het geheel sterk het karakter van een rehabilitatie kreeg.
Er zijn feitelijk twee beschuldigingen tegen de Joodsche Raad ingebracht: het onderscheid in sociale klasse (Knoop) en het verkeerd inschatten van wat de Joden in het Oosten te wachten stond.
Over dat laatste zegt Cohen in zijn Pro domo:
“Had iemand reeds voor September 1945 geweten, wat er in het Oosten gebeurde (ik zeg ‘geweten’, niet in pessimisme vermoed), zo dragen niet wij de schuld van onze naïeviteit, maar is hij, die ons zijn kennis niet heeft meegedeeld, misdadig” (Schrijvers, p. 258).
De formulering is wat vreemd, immers Cohen meende dat dergelijke berichten uit pessimisme voortkwamen, maar helaas berustten ze op werkelijkheid. Vervolgens wordt de schuld bliksemsnel op anderen geladen, die de berichten niet zouden hebben doorgegeven!
De lezer zal zich herinneren dat in de televisieserie iemand zich meldt bij Cohen met gruwelijke berichten over het Oosten, maar geen toegang krijgt. Ik weet niet welke historische bron daarover bestaat. Ikzelf herinner me dat Evelien Gans mij eens belde met de vraag of ik bronnen kende uit de oorlog zelf waarin de waarheid omtrent de concentratiekampen werd onthuld. Zij geeft zelf onder andere het Dagboek van Anne Frank alsook Radio Oranje als bron aan.
Zeshonderd Joden per dag
Ik kende alleen internationale bronnen totdat ik onlangs stuitte op bijgaande brief die al uit begin juli 1942 stamt. De lezer zal zich herinneren dat Cohen eind juni 1942 een onderhoud had met Aus der Fünten waarbij de laatste de zogenaamde Arbeitseinsatz van de Joden aankondigde; hij eiste zeshonderd Joden per dag. Zondag 5 juli gingen de eerste oproepen de deur uit.
Genoemde brief is afkomstig uit een stapel brieven, veelal van Joodse zijde, die de toenmalige aartsbisschop Jan de Jong om hulp vragen en die tot nu toe nauwelijks zijn bestudeerd. Zoals bekend vervulde Jan de Jong een coördinerende rol in het verzet van katholieke zijde. (Het aartsbisdom was slechts enkele huizen verwijderd van zowel het hoofdkwartier van de SS als van de vrouwen verzetsgroep Dr Max).
De schrijver van deze brief ondertekent met ‘De Rotterdammer’ en maakt zich kenbaar als niet-Joods; hij is waarschijnlijk katholiek. Zijn eigen naam vermeldt hij niet, ongetwijfeld uit veiligheidsoverwegingen. De brief is gericht tot Asscher en Cohen en is in afschrift naar de aartsbisschop gestuurd. Het document is te vinden in het Utrechts Archief, waarin ook het archief van het aartsbisdom is opgenomen (archiefnummer 449, inventaris 76).
Ik geef de brief hier in facsimile.
Eerste deel van de brief
De datering is opmerkelijk: 4 juli 1942. Merk op dat de brief het lot van de gedeporteerde Joden allerernstigs noemt. Het lijkt de auteur waarschijnlijk dat Joden tot wanhoopsdaden zullen overgaan. Nog opmerkelijker is dat de briefschrijver aan Asscher en Cohen het concrete advies geeft om de ondergang van het Nederlandse Jodendom te voorkomen door óf onmiddellijk actie te ondernemen óf door direct terug te treden. Waarbij hij ook aan de Joodse pers, lees: Het Joodsche Weekblad, een gewichtige invloed toeschrijft.
‘De Rotterdammer’ vervolgt:
“Wanneer U beiden door omstandigheden niet meer bij machte bent [om te spreken met de autoriteiten], leg dan heldhaftig uw functie neer, want thans zijt gij en het weekblad, alleen en uitsluitend de door hen aangewezen instanties, om te helpen het joodsche Nederlandsche volk zoo vlug mogelijk te vernietigen.
Kunt U nog een poging tot redding wagen, doe het dan onmiddellijk, want den situatie is veel erger en gevaarlijker alsdat U reeds bekend is”.
De geschiedenis heeft de briefschrijver gelijk gegeven, maar dit is kennelijk dus geen inzicht dat pas achteraf had kunnen ontstaan, zoals vaak wordt gezegd. De lezer oordele zelf.
cover: Jack Wouterse en Pierre Bokma als Asscher en Cohen in de serie De Joodsche Raad, 2023
Geef als eerste een reactie