Deze week sluiten we het vierde boek van de Tora af, het boek Bemidbar (Numeri).
Het vijfde boek is een her-vertelling door Mosjee van alles wat er voordien is gebeurd. De parasja van deze week (Bemidbar 30:2-36:13) is dus een afsluiting van het hele verhaal dat in Tora wordt verteld: van de schepping tot vlak voor de intocht.
Vlak voor de intocht
De parasja speelt zich af aan het eind van de tocht door de woestijn van veertig jaar, vlak voor de intocht in het Beloofde Land.
Dat Beloofde Land is iets wat door heel Tora steeds opnieuw naar voren komt, steeds weer anders wordt beschreven en gedefinieerd. Soms groter, soms kleiner. Maar eigenlijk een ideaal dat nooit een stabiele werkelijkheid wordt.
De aartsvaders reizen steeds in en uit. De meeste visioenen spelen zich af aan de grenzen van het land. Het Jozefverhaal is in Egypte. Vier van de vijf boeken vertellen over de tocht door de woestijn. Tora heeft een ‘van buiten naar binnen’ perspectief. Tora vertelt ons van alles over wat je zou moeten doen als het land eindelijk bereikt is. Maar veel van de verhalen kun je dan ook lezen als uitleg over wat leven in de diaspora betekent.
Het gebied ten oosten van de Jordaan is goed voor vee.
Wanneer het volk zich opmaakt om het land binnen te trekken, vlak voor de dood van Mosjee, komen de leiders van de stammen van Gad en Re’oeven naar Mosjee toe en zeggen hem dat het gebied waar ze op dat moment zijn, ten oosten van de Jordaan, goed is voor vee. Omdat ze veel vee hebben, willen ze liever blijven waar ze zijn dan met het volk het land intrekken.
Mosjee schiet uit zijn slof. Hij fulmineert een hele bladzijde lang tegen de mannen die tegenover hem staan, vertelt het verhaal van de verspieders nogmaals en vraagt hen of zij, de leiders van de twee stammen, er werkelijk verantwoordelijk voor willen zijn dat het volk nog langer door de woestijn moet trekken, misschien wel nooit in het land zullen komen.
Geen deel van het land
Pas als de leiders van de stammen Mosjee enigszins tot rust hebben gekregen en hem uitgelegd hebben dat ze echt, wel degelijk van plan zijn hun broeders te helpen met de intocht, bedaart Mosjee en stemt hij toe. Gad, Re’oeven en de helft van de stam Menasjee moeten een belangrijke rol hebben bij de intocht, maar krijgen geen deel in het land. Ze blijven er altijd buiten.
Is dat een beeld dat voor ons, Joden in de diaspora, is bedoeld? Het land waarin wij leven, hier in Nederland, is waar wij ons brood verdienen en ons leven leiden. We hebben hier woningen waarin onze kinderen en gezinsleden wonen. Ook wij kijken, met Tora, van buiten naar binnen. We zijn verbonden met het land, er zijn banden van verantwoordelijkheid en is er een, hopelijk wederzijdse, lotsverbondenheid. Tora is er ook voor ons in de diaspora.
cover illustratie Bloom
Geef als eerste een reactie