Vanachter mijn bureau kijk ik de hele dag tegen de zwart-geel-rode vlaggen aan die boven de bouwplaats uitsteken. Het hoogste punt van de bouw van Kliniek-C3 is bereikt. Dit is de eerste van de nieuwe vleugels waarin ik over een maand of zes mijn intrek mag gaan nemen. Tenminste als ze me tegen die tijd uit mijn “gevangenis” loslaten.
De laatste berichten zien er wat dat betreft goed uit. De VSSE schijnt een aantal arrestaties te hebben verricht. Of Bolhoed daar ook bij zit hebben ze me niet verteld. Q is vrijdag nog een keer langs geweest. Ik mocht geen vragen stellen, alleen maar luisteren wat hij mij te vertellen had. ‘Ook zijn ten oosten van Charleroi drie cafés gesloten door de federale regering. Wat daar gebeurde heeft te maken met misdaden waar u dus ook het slachtoffer van had kunnen zijn.’ Q stond na deze woorden op. ‘Hopelijk mag u over een paar dagen weer terug naar uw normale bestaan in uw appartement en in het ziekenhuis. Een prettige avond’.
Professor Zelig Zelmanovitch is een roman van
Lody B. van de Kamp
Verschijnt in feuilletonvorm in De Vrijdagavond
Aflevering 24
Voor mij op het bureau staat het dienblad met een bierglas en een fles Stella Artois. De bewaker van de rijkswacht bracht dit vanmiddag binnen. ‘Meneer de professor, dit is van het feestje op de bouwplaats vandaag. Ze hebben het hoogste punt van de bouw bereikt. Mij werd gevraagd om het u aan te reiken’. Ik pak de enveloppe op die naast de fles ligt. “Mijn hartelijke complimenten, de burgemeester van de gemeente Leuven”. Het zal wel. Ik ken die hele burgermeester niet. En echt geïnteresseerd om de man te leren kennen ben ik ook niet.
Ik vraag me eigenlijk af waar ik op dit moment wél in ben geïnteresseerd.
Die weken “eenzame opsluiting” hebben me geen goed gedaan. Door de manier hoe die moffen ooit met mij zijn omgegaan ben ik dokter geworden. Met minder dan dat had het leven na alle ellende voor mij geen zin meer. Mijn veilige Joodse bestaan in het naoorlogse Antwerpen heb ik voor mijn studie opgegeven. Met een klap heb ik ooit het Talmoedboek dichtgeslagen. Ik was boos op Hashem, op de jesjiewe, op alles wat met dat mooie leven van toen te maken had. Ik heb met tranen in mijn ogen het verdrietige gezicht van mijn rebbe in de jesjiewe getrotseerd toen ik besloot om ook hem mijn rug toe te draaien. In Amerika hoopte ik alle ellende achter me te kunnen laten. Jaren heb ik keihard gestudeerd. Ik koos ervoor om alleen maar heel lange diensten te draaien.
Met Françoise probeerde ik een gezin op te bouwen. Allemaal om de ellende van de tijd daarvóór te ontvluchten. Maar na dertig jaar heb ik ten slotte toegegeven dat dit mij ook geen soelaas bood. Onder het gezinsleven heb ik toen dan maar een streep gezet.
Wat ik eraan heb overgehouden, is een zoon Morris die ergens in Toronto zit te studeren. Ik heb de jongen al maanden niet gesproken of geschreven. En ook een dochter die de halve wereld over heeft gezworven. Tsippy lijkt nu eindelijk in Frankrijk in de vliegtuigindustrie haar draai te hebben gevonden. Ik weet dat zij de laatste jaren probeerde mij te begrijpen. Maar ik heb het gevoel dat ze dat nu ook wel heeft opgegeven. Al een paar keer heb ik haar beloofd om naar Frankrijk te komen om samen wat tijd door te brengen. Maar iedere keer heb ik onze afspraak weer afgezegd. Niet omdat ik geen tijd had. Gewoon omdat ik geen zin had.
Geen zin had om mijn eigen kind te ontmoeten? Hoe dwaas moet mijn leven er wel niet uitzien. Frankrijk en België grenzen aan elkaar. We wonen zo dichtbij. Tsip is de enige familie die ik aan deze kant van de grote oceaan heb. Tsip is de laatste met wie ik in Amerika zo een hechte band had. Ik denk terug aan onze wandeling op Arlington. Zij was degene die mij toen begreep. Wat riep ze ook alweer toen ze mij daar omhelsde? “Jij bent mijn papa, voor altijd”. En nu ga ik een ontmoeting met haar uit de weg?
En dan mijn dokterstaak? Deze heeft voor het grootse deel plaats moeten maken voor mijn werk als een soort bouwheer over bakstenen, cementmolens en elektronische apparatuur. Patiënten of studenten zie ik nog maar weinig. En bouwheer zijn was toch echt niet het besluit dat ik in die moffentijd voor mezelf had genomen.
Moet ik huilen of lachen? Het voelt alsof Zelig vandaag even in therapie is bij dr. Zelmanovitch.
Ik laat de rolluiken voor de ramen zakken. Die vlaggen hoef ik niet langer te zien. Ze irriteren me.
Nog steeds ligt de ongeopende post van Maimonides uit Boro Park voor mijn neus. Deze zat tussen de andere brieven die ik aan het begin van de week kreeg aangeleverd. Meer uit verveling dan uit interesse pak ik mijn briefopener en scheur het bruine couvert open. Een felicitatie voor mijn verjaardag van radioloog Conrad. Ja, dat was vorige maand. Wel attent van de man. Hij is mij dus nog niet vergeten. Een plastic mapje met foto’s van de nieuwe MRI-installaties waar ik het laatste zetje aan heb gegeven. Ook een paar artikelen die door mijn oud-collega’s onlangs zijn gepubliceerd.
En twee enveloppes, allebei met een zwarte rand er omheen. Ik haal de eerste kaart tevoorschijn.
“Onze lieve Florence heeft haar strijd op moeten geven. Zij heeft nu eindelijk de rust en de vrede die zij zocht. Florence haar leven duurde twaalf jaar”.
Die Florence, met haar steile zwarte haar. Tenminste in die tussenliggende tijden wanneer zij haar had. Hoelang heb ik dit kind niet in behandeling gehad? Ze moet een jaar of drie, vier zijn geweest toen zij door de collega van pediatrie naar mij werd door gewezen. Ach, een kind dat nooit geleefd heeft.
Ligt het aan mijn gemoedstoestand? Ik kon me altijd afsluiten voor de pijn die deze kinderen doormaakten. En voor de angst en het verdriet van hun familie. Ik moest mezelf wel afsluiten. En nu? Met dat beeld van dat jonge meisje voor me springen de tranen mij in de ogen.
De andere kaart komt tevoorschijn.
“Veel te jong heeft de Eeuwige van onze Theodore zijn nesjomme weer teruggenomen. Theodore is 14 jaar geworden. Zijn barmitswe heeft hij nog mogen vieren”.
“Onze krullenbol” noemden we hem. Bij mijn afscheid hebben we elkaar nog één keer diep in de ogen gekeken. Mijn tranen maken nu plaats voor een heftige huilbui. Ik probeer mezelf tot de orde te roepen. ‘Zelig, bist mesjigge geworren?’ Doe niet zo gek. Dit is jouw vak toch!’. Ik zet de ene kaart rechtop tegen de marmeren poot van de schemerlamp op mijn bureau. De andere tegen mijn pennenbakje. Twee kinderen met wie ik de strijd heb verloren. Heb ik de strijd verloren? Of heb ik ze in de steek gelaten? Had ik toch maar in Amerika moeten blijven? Ik weet het. Ik praat tegen beter weten in. Maar in mijn hoofd voelt het alsof ik maar weinig van mijn leven terecht heb gebracht. Ik wrijf over mijn ogen en snuit mijn neus.
De rijkswacht opent de deur. ‘Meneer de professor. Vanochtend kreeg ik de melding. De kust is weer veilig. Ik neem afscheid van u. De secretaresse komt straks langs om met u de terugkeer naar uw appartement en het voortzetten van uw werk vanuit de kliniek te regelen. Vanaf nu bent u weer een vrij man’.
Ik knik de man toe. ‘Dank voor de bewezen diensten. Het ga u goed’. Voor mij ligt nóg een brief. Aan de hanenpoten herken ik het handschrift van Leibel. Van hem had ik al deze weken ook niets gehoord.
(Wordt vervolgd)
Nesjomme: Ziel
‘Zelig, bist mesjigge geworren?’: Jiddisj: Zelig, ben je gek geworden?’
Geef als eerste een reactie