‘Catharina van den Berg, aangenaam’

Voorpublicatie

Proloog
Jeruzalem, 1 december 1998


Als Yehudit Shendar, directrice van Yad Vashem’s Art Museum, haar telefoon opneemt hoort ze de licht geïrriteerde stem van haar secretaresse:

‘Er staat hier een mevrouw bij de receptie met een paar schilderijen onder haar arm. Ze wil per se de curator spreken, eerder gaat ze niet weg.’

‘Hoezo, zijn die zo bijzonder dan? Weet je zeker dat ze niet in het Israël Museum moet zijn? Daar zijn ze gespecialiseerd in schilderkunst.’

‘Nee, dat heb ik al gevraagd.’

‘Of kun je ze niet gewoon in ontvangst nemen, dan kijk ik er later naar en neem ik wel contact met haar op?’

‘Dat heb ik haar verteld, maar ze is speciaal vanuit Nederland gekomen om u te spreken, zegt ze. En… eh… ze is nogal vasthoudend.’

Yehudit zucht.

‘Ik kom eraan.’

Ze daalt de trap af naar de hal, slaat een sjaal om haar schouders en loopt naar buiten. Het is fris, een kille wind waait precies om de hoek van het receptiegebouw.

Ze treft een charmante, al wat oudere dame aan, wachtend in een leren stoel bij het raam. De vrouw glimlacht vriendelijk en geeft Yehudit een krachtige hand.

‘Catharina van den Berg, aangenaam.’

Yehudit beseft dat ze het snelst van de onverwachte bezoeker afkomt als ze haar meteen even meeneemt naar haar kantoor. De stijlvol geklede dame loopt ondanks haar hoge leeftijd soepel met haar mee. Binnen haalt ze twee aquarellen uit een kartonnen map, die ze voorzichtig op de grote eikenhouten tafel legt. Op de ene staat een flamencodanseres, in een staalblauwe jurk met een rode bloem in het opgestoken kapsel. Op het andere schilderij kijkt een schattige peuter haar recht in de ogen. De donkerbruine kijkers laten Yehudit niet los. Ze realiseert zich wie de kunstenares moet zijn.

‘Er wordt thee voor ons gehaald,’ zegt ze. ‘Kunt u mij ondertussen vertellen wat u hier brengt?’

‘Ik ben tachtig geworden en chronisch ziek, en mijn dagen beginnen te tellen,’ zegt Catharina. ‘Toen mijn man vroeg wat ik voor mijn verjaardag wilde hebben, had ik maar één wens: een reis naar Israël, om deze schilderijen persoonlijk aan Yad Vashem te schenken. Ze zijn geschilderd in het getto van Theresienstadt. Die danseres, dat ben ik. Een Tsjechische kunstenares, Charlotte Burešová, vroeg of ik wilde poseren. Ze werkte aan een serie danseressen en had iemand nodig voor de flamenco.’

‘En dat schattige kereltje.’

‘Dat is mijn zoon Clarence. Hij is geboren in een concentratiekamp, in Westerbork. Zijn vader heeft hem alleen kort na zijn geboorte gezien, toen is hij op transport gezet naar Sobibor.’

‘U was erbij toen deze schilderijen werden gemaakt?’

Catharina knikt en Yehudit kan het bijna niet geloven. Nog nooit heeft iemand het verhaal achter de portretten die Burešová in de oorlog maakte kunnen vertellen. Ze waren er al van uitgegaan dat het ook nooit meer zou gebeuren. En nu zit ze tegenover één van haar modellen.

Dit moeten we vastleggen, denkt ze. Ze pakt de telefoon, legt die dan weer neer en zegt:‘Mevrouw Van den Berg, ik weet niet goed wat ik moet zeggen. Fantastisch dat u hier bent. Uw verhaal is van groot historisch belang. Voor ons als museum en voor de mensheid in het algemeen. U bent maar een paar dagen hier, begrijp ik? Zou u bereid zijn morgen terug te komen om het uitgebreid voor onze camera te vertellen?’

Het blijft zeker een minuut stil. Catharina kijkt Yehudit strak aan.

‘Ik heb hier sinds we in Theresienstadt zijn bevrijd, in mei ’45, nooit meer met iemand over gesproken,’ zegt ze. ‘Ik kon het niet en weet ook niet of ik het nu wel kan. En dan ook nog voor een camera.’

Ze houdt even in en kijkt enkele ogenblikken naar buiten.

‘Maar ik wil het wel proberen, als u belooft dat de opnames pas na mijn dood worden vrijgegeven.’

Yehudit knikt begripvol.

De volgende dag loopt Catharina zelfverzekerd de geïmproviseerde opnamestudio binnen, in een roze jurk met zwarte ceintuur. Over haar schouders heeft ze nonchalant een bijpassend roze vest met zwarte strepen geslagen. Haar make-up is op haar kleding afgestemd, de haren heeft ze opgestoken.

Als ze zit en de camera loopt, begint ze haar verhaal.

‘Adolf Eichmann redde mijn leven. Hij heeft zes miljoen Joden vermoord, ik denk dat ik samen met mijn zoontje de enige ben die door hem is gered. En hij wist heel goed wat hij deed…’


beelden uit het besproken boek

Over Frank Krake 1 Artikel
Frank Krake (1968) schreef meerdere bestsellers, waaronder Menthol, Hannelore en De grootste bankoverval aller tijden. Het oorlogsverhaal De laatste getuige verscheen in twaalf talen, er werden meer dan 100.000 exemplaren van verkocht. Zijn onderzoek voor 'Catharina' leidde onder meer naar Auschwitz, Westerbork en Theresienstadt. Een bezoek aan Israël en talloze interviews gaven een compleet beeld van de vervolging en overlevingsdrang van deze Joodse familie. Het verhaal wordt vergezeld door tal van historische foto’s en documenten.

Geef als eerste een reactie

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*