MbII-essays Scheuren in de Naoorlogse Ethiek in samenwerking met
De Vrijdagavond
Thema: Hoe de Holocaust geschiedenis werd
Essay van Jaïr Stranders
Iedereen heeft vast weleens de volgende aansporing gehoord, of zelf gebezigd: we moeten lessen trekken uit de geschiedenis. En in dit deel van de wereld gaat het dan voornamelijk over de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust.
Hoe kon een samenleving die voorop liep in wetenschap, filosofie en kunst – ons buurland van ‘dichters en denkers’ als Goethe en Kant – in korte tijd zo van het morele pad geraken? Zozeer dat het in haar fascistische superioriteitsdenken en militaire grootheidswaan – geholpen door medestanders – miljoenen Europeanen ontmenselijkte en uitmoordde. De vele uiteenlopende antwoorden op deze complexe vraag vormden decennialang in herinneringscentra, in schoolboeken en tijdens herdenkingen het negatieve afzetpunt voor onze open, democratische en pluriforme rechtsstaat en voor onze morele waarden.
Vooroorlogse ethiek
Het is nu bijna tachtig jaar na de bevrijding. De oorlog is onvermijdelijk minder onderdeel van ons collectieve geheugen. Dagelijks strijden meer actuele brandhaarden om onze aandacht. Met al die ontwikkelingen verliest dit negatieve afzetpunt zijn zeggingskracht. En daarmee verliest ook onze naoorlogse ethiek aan betekenis.
Maar blijven er dan nog wel collectief gedeelde waarden over, waaruit een ieder kan afleiden wat het moreel goede is om te doen? Welke verleidingen je moet weerstaan en tegen welk kwaad je je teweer moet stellen? Of toont de turbulente actualiteit ons dat zo’n universele nieuwe ethiek er voorlopig niet komt? Of, meer historisch beschouwd: vallen we eerder terug op een ‘vooroorlogse’ ethiek?
In de film Das Weisse Band van Michael Haneke uit 2009 kan je een indruk krijgen hoe deze ethiek eruit moet hebben gezien. In een Duits plattelandsdorp, waar men nog op paarden reed, volgen we zowel kinderen als volwassenen terwijl er een aantal mysterieuze en gewelddadige incidenten plaatsvindt. Haneke schets een beangstigend beeld van een patriarchale samenleving met wrede disciplinering, waarin iedereen deelgenoot was van een burgerlijke, dogmatische christelijke, moraal. Wat mij het meest trof bij het zien van de film was de tekst die aan het einde verschijnt, waarin wordt vermeld dat die zomer de Eerste Wereldoorlog uitbrak.
Het kwartje viel: toen de nazi’s twintig jaar later aan de macht kwamen, stonden de kinderen uit deze film, slachtoffers en deelgenoten van deze onderdrukkende moraal, midden in de Duitse samenleving.
Een volgende jonge generatie, die in de jaren dertig van de vorige eeuw in nazi-Duitsland opgroeide, sloot zich meer en meer aan bij de Hitlerjugend, eerst vrijwillig en later gedwongen. Vast onderdeel van het jaarprogramma was een – afhankelijk van de woonplaats – soms wekenlange mars naar de Reichsparteitagen in Nürnberg. Daar werden de jongeren overladen met massapropaganda die ze voorhield dat ze bedreigd werden door binnenlandse en buitenlandse vijanden: Joden, Roma, Sinti, communisten, homoseksuelen etc. Het is niet vreemd dat wie een aantal jaar lang zo’n diepe ervaring met andere jongens en meisjes heeft gedeeld, uiteindelijk bereid is om samen de gelederen te sluiten en de wapens op te nemen.
Hannah Arendt
Zo bouwden de nazi’s aan de ‘oorlogse’ ethiek, met alle gruwelijke gevolgen van dien. Hannah Arendt beschreef in Eichmann in Jeruzalem hoe binnen die ethiek een bureaumoordenaar niet de uitzondering, maar juist de norm vormde. Hij maakte deel uit van een ethisch systeem waarin het kwaad niet langer een duivelse verleiding was, zoals nog voor de opkomst van de nazi’s, maar juist moreel geaccepteerd:
“Vele Duitsers en vele nazi’s, waarschijnlijk de overgrote meerderheid van hen, hebben wel de verleiding gekend niet te moorden, niet te roven, hun buren niet de ondergang tegemoet te laten gaan… en niet medeplichtig te worden aan al deze misdaden door er zelf van te profiteren. Maar ze hadden inmiddels geleerd hun neigingen te bedwingen en de verleiding te weerstaan.”
Een perverse morele omkering had plaatsgevonden, waarbij ‘goed doen’ betekende om de vooroorlogse christelijke naastenliefde jegens onderdrukten en vervolgden – zelfs jegens vrienden en buren – te weerstaan.
Hypercorrectie
Vanaf de jaren zestig moest en zou op deze morele aberratie een hypercorrectie plaatsvinden: ‘Nooit meer Auschwitz’ ging voor nieuwe generaties meer en meer staan voor een einde aan iedere vorm van morele vernauwing en onderdrukking. Dat resulteerde in sociaalliberale rechtsstaten en in het individualisme met zijn vele persoonlijke vrijheden. Voor antisemitisme was geen plek, en in het verlengde daarvan racisme en discriminatie van andere minderheden. Wij in het westen leken geleerd te hebben van de geschiedenis.
Maar de laatste jaren – en zeker vanaf 7 oktober 2023 toen op ongekende wijze de vlam in de pan vloog tussen Israël en Hamas – roept men vanuit progressieve hoek steeds vaker dat we helemaal niet geleerd lijken te hebben van de geschiedenis. Als ‘nooit meer …’ echt ons morele kompas zou zijn, zo gaat die redenatie, hoe kunnen we dan hedendaagse oorlogsmisdaden en erger in Gaza toestaan? Ligt Auschwitz inderdaad inmiddels te ver in het geheugen om ons te behoeden om onder de morele ondergrens uit te komen? Of, zo luidt een van de verwijten aan het politieke establishment, zijn sommige slachtoffers ons meer waard dan anderen? Andere vragen van dezelfde orde: hebben Joden nog steeds een status-aparte? Is het je niet uitspreken tegen zionisten een medeplichtig zijn aan een genocide?
Morele vernauwing
Dergelijke vragen laten niet alleen zien hoe groot de mondiale publieke verontwaardiging is over het tragische lot van de Palestijnen, maar ook de morele vernauwing waarin velen terecht zijn gekomen. Die vernauwing komt voor aan alle zijden van het politieke spectrum.
Aangewakkerd door identiteitspolitiek en mogelijk gemaakt door massa-propaganda op sociale media, wordt iedereen in hokjes gestopt.
Verschillende waarden strijden met elkaar om de macht. Taal en moraal worden ingezet om mensen te disciplineren en als dat niet lukt om ze buiten te sluiten, te veroordelen en in feite te onderdrukken. Zowel de zeer conservatieve en reactionaire bewegingen als actieve progressieven maken zich hier schuldig aan. De eersten vergaren door middel van misogynie en onverdraagzaamheid naar de Ander meer politieke macht; de laatsten vijzelen, als social justice warriors, in al hun goedertierenheid hun morele reputatie op, zonder te zien welke mensen – in deze tijd Joden – daarmee ondertussen gekwetst of gediscrimineerd worden. Beiden zijn tekenen van een ‘vooroorlogse’ moraal die gevaarlijk dicht bij de ‘oorlogse’ komt.
Moreel strijdpunt
Nu de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust van moreel ijkpunt is verworden tot moreel strijdpunt, lijkt het misschien ondoenlijk vast te stellen welke ene les onontbeerlijk is voor toekomstige generaties.
Ik zou het wel weten. Abel Herzberg kreeg na een herdenking ooit de vraag van een mede-overlevende van de Holocaust hoe zij moesten voorkomen dat toekomstige generaties niet overkomt wat hun was overkomen. Hij antwoordde, dat dat niet de juiste vraag is.
Die luidt: hoe zorgen wij ervoor dat die generaties niet gaan doen wat hun is aangedaan?
Essays ‘Hoe de Holocaust geschiedenis werd’
Dit essay is geschreven in de serie Scheuren in de naoorlogse ethiek georganiseerd door het Menasseh ben Israel Instituut.
De andere drie essays in het thema ‘Hoe de Holocaust geschiedenis werd’ vindt u hier:
Bertien Minco (directeur herinneringscentrum Westerbork)
Chaja Polak (schrijver)
Annemiek Gringold (hoofdconservator Nationaal Holocaustmuseum)
Beste Jaïr,
Ik heb Abel Herzberg persoonlijk hoog zitten en beschouw hem op meerdere vlakken tot mijn leermeesters. Echter, ik denk dat het wijzer zou zijn geweest wanneer hij had gezegd: ‘Dat is een belangrijke vraag die u daar stelt, zowel voor ons als overlevers als voor de generaties zelf die na ons komen en op hun beurt de verantwoordelijkheid dragen voor de zorg hiervoor. Maar met permissie zou ik die vraag willen uitbreiden met twee andere die ook van vitaal belang zijn: hoe zorgen wij ervoor dat die generaties niet zelf gaan doen wat ons is aangedaan? En hoe zorgen wij en zijzelf ervoor dat wat hen onverhoopt tijdens hun levens wordt aangedaan – of al in meerdere of mindere mate is aangedaan door wat óns is overkomen – door hen wordt gebufferd en niet aan anderen wordt aangedaan?’
Op die vragen zijn adequate antwoorden te geven.
(stilistische correctie: lees ‘reken hem’ ipv ‘beschouw hem’ in de eerste zin)
Eén van die adequate antwoorden zou als volgt kunnen luiden: door ons naar beste vermogen schrap te zetten tegen elke vorm van banaliteit.
Doen wij Hannah Arendt immers paradoxaal genoeg niet het meeste recht wanneer wij haar terminologie ‘de banaliteit van het kwaad’ 180 graden omkeren en laten uitkristalliseren in ‘het kwaad van het banale’ of ‘het kwaad dat zich verschuilt in het banale”?
Het banale dat zich kan manifesteren als oubolligheid, platvloersheid, elkaar nawauwelen (en ander blind kuddegedrag), opgelegde sentimentaliteit, gebrek aan originaliteit, gebrek aan inventiviteit, gebrek aan stijl, gebrek aan persoonlijke moed, gebrek aan humor?
Het kwaad van het banale dat schuilt in geestelijke luiheid en van een (on)gezond verstand dat – om met Abel Herzberg te spreken – maar al te graag vakantie neemt?
Gelukkig is ook op dit terrein het zorgvuldig stellen van de diagnose de opmaat tot kansrijke therapie.
Goed stuk. Ik snap alleen deze zin niet goed: “de laatsten vijzelen, als social justice warriors, in al hun goedertierenheid hun morele reputatie op, zonder te zien welke mensen – in deze tijd Joden – daarmee ondertussen gekwetst of gediscrimineerd worden.” Als ik de vele kinderlijkjes in Gaza zie, protesteer ik – niets meer en niets minder.
Ik snap die zin heel goed en ben blij dat het benoemd wordt. De morele verontwaardiging over de vele burgerslachtoffers is aan de ene kant begrijpelijk, maar als je je realiseert dat er niet werd geprotesteerd toen hetzelfde in Syrië en Jemen gebeurde, gaat er iets knagen. Waarom nu wel? En als je je afvraagt wat het werkelijke resultaat van de protesten is, welke investeringen de groepen die protesteren werkelijk maken om de weg naar vrede in het conflict te bevorderen, in plaats van olie op het vuur te gooien en de schuld eenzijdig bij Israël te leggen, dan blijven er vraagtekens. Dan kan tenslotte de indruk ontstaan dat een groot deel van die energie wegvloeit in wat men ook wel “virtue signalling” noemt.
Een en ander werd 20 jaar geleden al beschreven door Abram de Swaan:
https://www.dbnl.org/tekst/_gid001200501_01/_gid001200501_01_0045.php
Dank, Channa, voor de verwijzing naar Bram de Swaans waardevolle pièce de résistance in dit kader.
Blij ben ik met zijn verwoording van wellicht de meest giftige angel in het hele discours, wanneer hij schrijft:
‘Het is haast onmogelijk om de verleiding te weerstaan van zelfrechtvaardiging en beschuldiging van de tegenpartij. Dwangmatig wordt de samenspraak als tegenspraak steeds weer herhaald: Zij zijn begonnen, het is hun schuld, wij moesten wel… En zo voort. Ad infinitum, ad nauseam. Alle partijen zijn verstrikt geraakt in het heen en weer van wraak en weerwraak, de acties van de ene partij dwingen de reacties van de andere partij af, en verschaffen daarvoor een excuus, en vice versa.’
Getriggerd door deze formulering herhaal ik graag mijn persoonlijke uitnodiging aan Jaïr om het probleem van ‘wie begon’ vanuit filosofisch perspectief te benaderen. Het is een te belangrijk thema om niet te worden onderzocht, om geen gezamenlijke denkkracht op te richten.
Graag permitteer ik me de vrijheid om enigszins off topic bij enkele zinnen van de Swaan op de overgang van p.351 naar 352 een vraagteken te plaatsen. Ik weet dat het jou (en ook hemzelf) in zijn stuk niet daarom te doen is, maar ze verdienen m.i. zeker aandacht, al was het maar omdat er gemakkelijk overheen kan worden gelezen. Met als gevolg dat het gestelde te lichtvaardig voor common ground dreigt te worden aangenomen en verwaarloosd als iets dat erom vraagt bevraagd te worden.
Hij schrijft:
‘Maar hoe verweven en verstrikt het web ook is, na al die eeuwen, eens moet de ontknoping volgen. Dat kan alleen maar als beide partijen bereid zijn sommige van hun kostbaarste verworvenheden en hun innigst gekoesterde illusies op te geven. ……. Vreemd genoeg is de uitweg uit dit moeras sinds jaar en dag bekend, die uitkomst is al tot in de details vastgelegd, heeft brede steun verkregen onder betrokken buitenstaanders en in Palestina en Israël zelf, en daar is ook het besef wijdverbreid dat dit de enige optie is: twee staten, een Israëlische en een Palestijnse staat, ongeveer begrensd door de bestandslijnen van 1949-1967; Jeruzalem verdeeld tussen beide, onder internationaal toezicht; en, als ze niet kunnen terugkeren, dan schadeloosstelling voor de ontheemde Palestijnen.’
Einde citaat.
In de eerste plaats ben ik benieuwd of de Swaan daar nu twintig jaar later nog net zo tegenaan kijkt. Zou het gegeven dat alle vóór 2005 gedane plus alle latere pogingen om tot een vreedzame tweestatenoplossing te komen geen effect hebben gesorteerd, door wat voor oorzaak en door wiens schuld en toedoen dan ook, ons niet te denken moeten geven?
In algemene termen gesproken: wanneer een voorgestelde oplossing voor een probleem zich in de praktijk niet laat realiseren, is het dan niet zinniger de energie te besteden aan het verkennen van alternatieve oplossingen?
In casu: is het niet veel fatalistischer en tragischer je te willen vastbijten in een streven dat alle kenmerken heeft van een fata morgana, dan gericht op zoek te gaan naar alternatieven die wél kans van slagen hebben?
Dat dit niet de plek is om daar nader op in te gaan mag duidelijk zijn.