Enige tijd geleden ontving ik een mail dat mijn vader (Leo Mock z”l) op de agenda stond voor de opening van het laatste boek, Parasjat Dewariem. Of ik het wellicht zou willen overnemen.
“Uiteraard” schreef ik terug. Dit is een zeer eervolle taak om te vervullen, die echter ook een (lichte) vorm van prestatiedruk met zich meebrengt. Hopen dat deze Woorden ons zullen verrijken… (zie vertaling Dewariem 1:1 – waar sowieso een aantal woordspelingen in verstopt zitten, zie ‘In de marge van de Parsje’, p. 141).*
Mensenrechten
Vanwege mijn juridische achtergrond sloeg ik bij het lezen van de Parasja direct aan op Dewariem 1:16 en 1:17:
וָאֲצַוֶּה֙ אֶת־שֹׁ֣פְטֵיכֶ֔ם בָּעֵ֥ת הַהִ֖וא לֵאמֹ֑ר שָׁמֹ֤עַ בֵּין־אֲחֵיכֶם֙ וּשְׁפַטְתֶּ֣ם צֶ֔דֶק בֵּֽין־אִ֥ישׁ וּבֵין־אָחִ֖יו וּבֵ֥ין גֵּרֽוֹ׃
לֹֽא־תַכִּ֨ירוּ פָנִ֜ים בַּמִּשְׁפָּ֗ט כַּקָּטֹ֤ן כַּגָּדֹל֙ תִּשְׁמָע֔וּן לֹ֤א תָג֙וּרוּ֙ מִפְּנֵי־אִ֔ישׁ כִּ֥י הַמִּשְׁפָּ֖ט לאלהים ה֑וּא (…)
Deze verzen kunnen vrijelijk vertaald worden als:
“En ik gebood uw rechters in die tijd, zeggende: Hoort beide partijen aan, en oordeel rechtvaardig tussen een mens en zijn broeder, evenals zijn vreemdeling. Wees niet partijdig in het oordeel, gij zult zowel luisteren naar de kleine als naar de grote [zaak of mens], gij zult niemand vrezen, want de rechtspraak is van God (…)”
Ik heb er een voorliefde voor wanneer in de Tora fundamentele mensenrechten als vanzelfsprekendheid worden gearticuleerd. Het is bijzonder om te zien welke rol mensenrechten kennelijk reeds speelde binnen de samenleving zoals die toentertijd bestond, en op welke wijze dat werd ingekleurd (overigens schreef mijn vader een interessant artikel: Tussen bijbelsrecht en gerechtigheid over recht en rechtvaardigheid in bijbelse tijden).
Rechtvaardig
Interessant is om te bestuderen op welke componenten de nadruk wordt gelegd. Ten eerste krijgen rechters de algemene instructie dat hun oordeel ‘rechtvaardig’ moet zijn. Dit kan op verschillende manieren worden geïnterpreteerd.
Enerzijds kan dit worden gelezen als een gebod om ervoor te zorgen dat procedurele normen gewaarborgd blijven gedurende het proces, zodat het oordeel op een rechtvaardige wijze tot stand komt. Anderzijds kan het duiden op een meer inhoudelijk gebod, namelijk om wetgeving op een rechtvaardige, voor het individu favorabele, wijze toe te passen.
De opgelegde verplichting zou dan meer resultaatgericht zijn. Daarbij is het mooi dat eveneens wordt benadrukt dat de rechtspraak rechtvaardig dient te zijn voor een ieder; voor een broeder (of kennis) en ook voor de vreemdeling. Over die gelijkheid voor de wet binnen de context van de Tora, schreef mijn vader een korte bijdrage in de bundel ‘Menselijke Waardigheid en Mensenrechten in Nederland’ (pp. 30-31).
Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens
In het verlengde van voorgaande kunnen een aantal parallellen worden getrokken naar hedendaagse mensenrechtenwetgeving. Zo behelst artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens het recht op een eerlijk proces. De praktische toepassing van dat artikel is in een zeer gedetailleerde, 134-pagina’s tellende gids uiteengezet. Overigens zijn er artikelen met een vergelijkbare strekking opgenomen in andere mensenrechteninstrumenten, zoals artikel 14 Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en artikel 10 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Een belangrijke component binnen het recht op een eerlijk proces is uiteraard onpartijdige rechtspraak.
In Dewariem 1:16-17 (hiervoor geciteerd), wordt daar evenzeer de nadruk op gelegd. Rasji vult dat criterium onder meer als volgt in:
“Als een bepaalde rechtsvraag één, twee of drie keer aan u wordt voorgelegd, zeg dan niet: ‘Deze rechtsvraag is al meerdere keren aan mij voorgelegd’. Maar overweeg het ook bij die gelegenheid goed”.
Eventuele partijdigheid wordt dan tegengegaan door de nadruk te leggen op het nemen van een weloverwogen besluit, ook als het ogenschijnlijk een simpele zaak betreft. Voorts worden rechters in Dewariem 1:17 geïnstrueerd om zowel te luisteren naar de grote als de kleine persoon (of zaak). Dit komt overeen met het recht op hoor en wederhoor, hetgeen eveneens een belangrijk facet is van het recht op een eerlijk proces. Overigens gaat het daarbij niet louter om het (feitelijk) horen van beide partijen, maar ook om het meenemen van de informatie in de afweging die wordt gemaakt (luisteren?).
God als metgezel
Naast de juridische elementen binnen deze Parasja, sloeg ik aan op Dewariem 1:30, welke luidt:
יהוה אלהיכם הַהֹלֵ֣ךְ לִפְנֵיכֶ֔ם ה֖וּא יִלָּחֵ֣ם לָכֶ֑ם כְּ֠כֹ֠ל אֲשֶׁ֨ר עָשָׂ֧ה אִתְּכֶ֛ם בְּמִצְרַ֖יִם לְעֵינֵיכֶֽם
Hetgeen kan worden vertaald als:
“De Eeuwige, jullie God, Die voor jullie uitgaat, Die zal voor jullie strijden zoals alles wat Hij voor jullie deed in Egypte voor jullie ogen”
Het toeval wil dat ik recentelijk de postume bijdrage van mijn vader in het onlangs gepubliceerde boek ‘Parels van Wijsheid: Parabels, fabels en gelijkenissen in de wereldliteratuur’ las. In die bijdrage besteedt mijn vader aandacht aan een masjal (parabel) in het vroege Oost-Europese chassidisme.
Het betreft twee gelijkenissen die voortborduren op Beresjiet 6:9 waarin staat geschreven: “Noach wandelde met God”. Dit wordt gecontrasteerd met Beresjiet 24:40 waarin staat geschreven dat Abraham voor God uitliep.
Gratis lekkernijen
In de eerste parabel wordt verteld over een delicatessenwinkel waar iemand eerst gratis lekkernijen ontvangt, om nadien – wanneer hij de “aangename smaak kent van de inspanning”, hierdoor gemotiveerd te raken. Aldus schetst de parabel een beeld van God die Noach bij de hand neemt, omdat hij die ondersteuning (tijdelijk?) nodig heeft.
De tweede parabel die mijn vader behandelt, betreft een vader die zijn jonge zoon leert lopen, waarbij hij zichzelf steeds een stap verder positioneert, zodat het kind telkens een langere afstand loopt om uiteindelijk op eigen benen te staan. Hier wordt wederom de parallel getrokken tussen Noach die nog moest leren lopen (daarom wandelde God met hem), en Abraham die reeds zonder ondersteuning van God door het leven ging.
Terug naar Dewariem 1:30. Daarin wordt Gods aanwezigheid evenzeer besproken alsof Hij een soort medereiziger is. Maar dit keer is Zijn positie anders: God loopt voor ons uit. Wellicht is dat een mooie tussenvariant ten opzichte van de omstandigheden zoals bij Noach en Abraham: het is niet nodig om volledig ondersteund te worden (Noach), maar evenmin lopen wij in zekere zin alleen (Abraham).
Een situatie waarin God voor ons uitwandelt, ons de weg wijst, en wij Hem kunnen volgen. Daarbij fungeert Hij eveneens als een leider: Iemand die voor ons zal (blijven) strijden.
Afsluitende gedachten
Zoals God kennelijk voor ons (en misschien soms met, of achter ons) loopt, bekroop mij op persoonlijk niveau een vergelijkbaar gevoel. Want wat ik ook lees, analyseer, schrijf, of doe – mijn vaders teksten duiken op de onverwachtste momenten op en bieden mij keer op keer niet alleen houvast en steun, maar ook richting.
Welk pad ik moet bewandelen, welke handelwijze ‘juist’ is. Zie het als een leidraad. Deze gedocumenteerde handvatten – zie mijn eerdere bijdrage voor De Vrijdagavond: Wie is wijs? Sjioer ter gelegenheid van Sjavoeot – zijn onvoorstelbaar waardevol. Voorgaande sluit dan ook (toevallig?) mooi aan bij de laatste zin van deze Parasja (Dewariem 3:22), welke nog daadkrachtiger schijnt dan de vorige vers:
לֹ֖א תִּֽירָא֑וּם כִּ֚י יהוה אלהיכם ה֖וּא הַנִּלְחָ֥ם לָכֶֽם
“Wees niet bang want God, jullie God, strijdt voor jullie”
Oftewel, ook (of juist?) in roerige tijden lopen we niet alleen.
In de marge van de Parsje
Notities bij de wekelijkse Tora-lezing
ISBN 978 90 6446 0524
Auteur: Leo Mock
Geef als eerste een reactie