In onze parasja komt het thema ter sprake van de ongehoorzame zoon, de zogenaamde ben sorer oe’morè:
Als een zoon ongehoorzaam en opstandig is tegen zijn ouders, en niet luistert naar de stem van zijn vader en de stem van zijn moeder, zelfs niet nadat ze hem hebben gestraft, dan mogen zijn ouders hem bij de hand nemen en naar de oudsten van de stad brengen, op een openbare plek. Ze moeten tegen de oudsten zeggen: ‘Onze zoon is ongehoorzaam en opstandig. Hij luistert niet naar onze stem. Hij is een veelvraat en een drinker.’ Alle mannen van de stad moeten hem dan stenigen en laten sterven; zo verwijdert u het kwaad uit uw midden, en heel Israël zal het horen en vrezen.”
Ons huidige morele kompas slaat door bij dit soort gruwelijkheden. Zelfs de Rabbijnen ten tijde van de Talmoed (ruim 1500 jaar geleden) voelden zich ongemakkelijk bij deze strafmaat. Vindingrijk als ze waren wisten ze deze barbaarse mitzwa aan banden te leggen.
De Babylonische Talmoed, Traktaat Sanhedrien, editie Lemberg (1864)
De Misjna (Sanhedrien 8:2) zegt dat het kind pas gestenigd mag worden, en pas een veelvraat kan worden genoemd, als het minstens 200 gram vlees en een kwart liter wijn drinkt. Rabbi Jossi verdubbelt deze hoeveelheid tot 400 gram vlees en een halve liter wijn. In de Talmoed (Sanhedrien 71a), dat een paar honderd jaar later geschreven werd, lijkt rabbi Jehoeda onze halacha volledig te willen castreren: Het kind kan alleen gestraft worden als zijn ouders precies dezelfde stem, hetzelfde uiterlijk en dezelfde lengte hebben.
Waar ze dat vandaan halen? In de vers staat “Hij luistert niet naar onze stem”. Omdat er niet ‘onze stemmen’ maar ‘onze stem’ geschreven staat moet dit erop wijzen dat hun stemmen gelijk moeten zijn. En net zoals de stemmen hetzelfde moeten zijn, zo moet hun uiterlijk en hun hoogte eveneens identiek zijn (de logica hiervoor wordt helaas niet toegelicht in de Talmoed).
Hoge hoed
Dit is niet de eerste keer dat de Rabbijnen iets uit de hoge hoed toveren om het gezag van de Tora te redden. Zo schaften ze in feite de doodstraf af door te zeggen dat twee getuigen een zondaar vóóraf moeten waarschuwen over de consequenties van zijn daden en dat deze persoon moet zeggen dat hij de daad desondanks tóch wil begaan. En zo zijn er vele voorwaarden geschept die de doodstraf lieten …uitsterven.
Ook de mitzwa van het kwijtschelden van leningen in het zevende jaar moest het onderspit delven.
In de Tora (Dewariem 15) staat geschreven, dat alle persoonlijke leningen komen te vervallen in het zevende jaar, het zogenaamde sjemieta-jaar. Dit was niet erg praktisch, omdat potentiële geldschieters bang waren dat hun leningen niet zouden worden terugbetaald. De rabbijnen vonden deze vrijgevigheid tegenover de armere gebieden een schending van talrijke mitswot. Hillel de Oudere vond gelukkig een maas in de wet.
Hij zei dat de wet van kwijtschelding slechts van toepassing was op persoonlijke leningen en niet op leningen binnen het publieke domein. Daarop formuleerde hij een document waarmee hij deze persoonlijke leningen overdroeg aan de rechtbanken. Dit document werd een prozboel genoemd en gaf de uitleners zekerheid omdat zij wisten dat, zelfs na het sjemieta-jaar, hun geld veilig was.
Beloning
Terugkomend op de ongehoorzame zoon zegt de Talmoed uiteindelijk: “Er was nooit en er zal nooit een ongehoorzame en opstandige zoon zijn; waarom schreef de Tora dan hierover? Zodat je erover kunt leren en er een beloning voor kan krijgen.” (vervolg Sanhedrien 71a)
We konden er in ieder geval over leren dat de Tora in de vorm van de Misjna en Talmoed een soort ‘Nieuw Testament’ erbij heeft gekregen die het ‘Oude Testament’ uitlegt en beteugelt. En dat is maar goed ook!
cover: collage Bloom
Geef als eerste een reactie