Auschwitz en het verdampen van de ethische revolutie

mbii essay

Tijdens een extreemrechtse demonstratie in het Amerikaanse Charlottesville in augustus 2017 tegen immigranten en minderheden scandeerden de deelnemers en masse Jews will not replace us

Zij refereerden daarbij aan een aloud antisemitisch stereotype van joden die achter de schermen aan de touwtjes trekken om niet-joden dwars te zitten. In dit geval met George Soros als symbool van de machtige en rijke jood die de ‘vluchtelingencrisis’ van 2015 aan zou grijpen om Europa te overspoelen met moslims. 

De vermeende rol van ‘joden’ was bovendien aanleiding voor een aantal Breivik-achtige omvolkingsterroristen om niet alleen aanslagen tegen immigranten of moslims te plegen, maar ook tegen joden, zoals in Pittsburgh in 2018 en in Halle een jaar later. 

Dit essay is geschreven binnen het thema ‘De politisering van de strijd tegen antisemitisme’ in de serie Scheuren in de naoorlogse ethiek georganiseerd door het Menasseh ben Israel Instituut. U kunt een paneldiscussie van de auteurs bijwonen op 12 juni 15:00 uur in het Nationaal Holocaustmuseum. Inschrijven via mbii@jck.nl

De razendsnelle verbreiding en normalisering van dit ‘omvolkingsdenken,’ dat onder meer door de huidige voorzitter van de Tweede Kamer en de (oud) minister van asiel en migratie wordt aangehangen, kwam voor mij als een schok. Het liet zien dat de naoorlogse ‘ethische revolutie’ als reactie op de verschrikkingen van Auschwitz, die vooral in de jaren zestig op stoom kwam, langzaam maar zeker aan het verdampen is. Iets wat ik lange tijd voor onmogelijk had gehouden na alles wat er is gebeurd in de Tweede Wereldoorlog, zeker na lezing van Jacques Pressers Ondergang dat mij en vele anderen destijds als een mokerslag raakte.

Tegelijkertijd maakt de recente opkomst van racistische en extreemrechtse denkbeelden duidelijk dat de herinnering aan ‘Auschwitz’ en de sacralisering ervan ook een sta-in-de-weg kan zijn voor een veerkrachtig naoorlogse ‘nooit weer!’ bewustzijn. Hoewel de systematische poging om joden uit te roeien zich nooit eerder in die vorm heeft voorgedaan, is het demoniseren van groepen en het ontketenen van grootschalig collectief geweld verre van uniek en een wijdverbreid menselijk fenomeen. Het hors competition stellen van de Holocaust maakt dat we nieuwe vormen moeilijker herkennen of zelfs ontkennen.

Dat blijkt met name uit de huidige discussie over de vraag of de staat Israël genocidaal geweld pleegt tegen Palestijnen in Gaza. Een vraag waar de directeur van het NIOD, gespecialiseerd in de bestudering van genocides, in een recent interview ’ja’ op antwoordde. 

Een antwoord dat op grond van de antisemitisme-definitie van de International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA) als antisemitisch bestempeld zou kunnen worden, net als andere vormen van kritiek op de staat Israël. Het problematische element van deze, door de EU overgenomen definitie is namelijk dat kritiek op Israël subjectief kan worden geïnterpreteerd als een certain expression through hate. En dat is precies de ruimte die politici in de VS en West-Europa (met name in Duitsland en Groot-Brittannië, maar ook Nederland) gebruiken om het weinig genuanceerde repressieve politieoptreden tegen pro-Palestina demonstranten te legitimeren. 

Een nauw gerelateerd probleem is het kwalificeren van de holocaust als een unieke gebeurtenis die zich aan iedere vergelijking met andere vormen van genocidaal geweld onttrekt. Zoals betoogd door hoogleraar Dan Stone, directeur van het Holocaust Research Institute van de University of London is het juist onmogelijk om niet te vergelijken.

De wetenschappelijke overtuiging dat we voor een diep begrip van racisme en xenofobie een analytisch onderscheid moeten maken tussen de uniciteit van de specifieke uitingen van discriminatie en collectief geweld en de veel generiekere factoren die eraan ten grondslag liggen, gaat terug op mijn Leidse studiejaren. 

Na mijn kandidaats in 1982 werd ik gegrepen door de colleges van de charismatische hoogleraar sociale geschiedenis Dik van Arkel. In zijn proefschrift Antisemitism in Austria uit 1966 liet hij heel goed zien hoe de politieke en racistische variant van het antisemitisme het fundament vormde van genocidale Duitse nazipolitiek onder aanvoering van een Oostenrijkse immigrant. 

Van Arkel plaatste deze moderne variant van het antisemitisme in een veel langere geschiedenis van anti-joodse stereotyperingen en collectief geweld door niet-joden, met name christenen. Om erachter te komen onder welke voorwaarden pogromachtig geweld tegen joden kan uitbarsten, hanteerde hij een vergelijkende methode, zowel in de tijd als in de ruimte. Op grond van zijn diepe historische kennis constateerde hij dat drie condities cruciaal zijn. 

  • Ten eerste een door gezaghebbende instanties (kerk, staat) systematisch uitgedragen negatief beeld en beschuldigingen over ‘joden’.
  • Ten tweede een wettelijk opgelegde sociale afstand tussen joden en niet-joden, bijvoorbeeld door joden van allerlei beroepen uit te sluiten, waardoor negatieve beelden moeilijker konden worden gecorrigeerd. 
  • Tenslotte het niet ingrijpen of actief meedoen met collectief geweld tegen joden (pogroms).

Vervolgens werkte hij deze gedachten uit tot een algemener model dat allerlei vormen van racisme en racistisch gemotiveerd geweld kan verklaren. Denk aan de vervolging van Sinti en Roma, geweld tegen Chinese arbeidsmigranten, lynchpartijen tegen Afrikaanse Amerikanen en inheemse Amerikanen en ga zo maar door. In al die gevallen werd aan de door hem geformuleerde voorwaarden voldaan.

Een belangrijk element in Van Arkels wetenschappelijke benadering is het proces van etikettering, waarbij aan individuen een groepsetiket, en daaraan verbonden negatieve associaties, wordt opgeplakt door gezaghebbende instanties. 

Een goed voorbeeld is het label ‘zigeuner’ dat justitiële overheden gebruikten om allerlei onderling heel verschillende groepen rondtrekkende gezinnen onder een noemer te brengen en vervolgens als één groep discriminerend te behandelen. Voor ‘joden’ geldt dat eveneens. Hoewel ‘jood’ of ‘joods’ voor velen een vorm van positieve zelf-etikettering is, zowel voor gelovigen als niet praktiserenden, hebben de nazi’s laten zien dat ook degenen die zich nauwelijks of niet als joods beschouwen wel degelijk als ‘tot jood gemaakt’ kunnen worden, zoals de jurist Ulli Jessurun d’Oliveira het onlangs scherp formuleerde, met alle gevolgen van dien. 

Dit over een kam scheren van complete bevolkingen en hen als de vijand afschilderen, is precies wat de Israëlische regering al geruime tijd in Gaza en de West Bank als excuus gebruikt voor haar nietsontziend genocidaal geweld.

Het gevolg van de verbijzondering van de Holocaust en de veel te ruime IHRA-definitie van antisemitisme is niet alleen dat het een goed begrip van genocidale processen in de weg staat. Het op een hoop gooien van joden en Israël blaast antisemitisme ook nieuw leven in. 

Dat geldt aan de ene kant voor zelfverklaarde (extreem) rechtse aanhangers van het huidige Israëlische beleid tegen Palestijnen, van Wilders tot Trump, die dit vooral gebruiken voor hun islamofobie en autoritaire agenda. Maar het geldt ook voor degenen die verblind door verontwaardiging over de vernietiging van Gaza en de West Bank, joden en Israëlische staatsburgers als één geheel voorstellen en nauwelijks oog hebben voor de felle kritiek van heel veel joden, in binnen- en buitenland op het Israëlisch beleid.


In deze serie ‘De politisering van de strijd tegen antisemitisme’ verschenen – eveneens in De Vrijdagavond:
Ido de Haan: Niet iedere strijd tegen antisemitisme is goed voor de Joden
Willem Wagenaar: Inflatie dreigt voor de term antisemitisme en daarmee de effectiefste manier om het te bestrijden: ontmoetingen met Joden
Uri Rosenthal: De strijd tegen het antisemitisme belast

Over Leo Lucassen 1 Artikel
Leo Lucassen is historicus in het domein van arbeids- en migratiegeschiedenis en directeur van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis. In 2018 werkte hij mee aan een internationaal onderzoek naar de relatie tussen antisemitisme en immigratie.

1 Comment

  1. Als redelijk belezen leek, zonder titels in de geschiedenis of sociologie de volgende reactie:
    1. De auteur stelt terecht dat antisemitisme al sinds mensenheugenis bestaat en door kerk, islam en/of overheden is gepropageerd of getolereerd.
    2. Anti-Israelisme is, uiteraard, nieuwer en moet niet verward worden met antisemitisme, hetgeen alom (ten onrechte dus) wel gebeurt.
    3. Ons recht op Israel kan alleen verdedigd worden met als basis de Tenach en de beloften daarin. Wat hadden wij anders voor recht om na 2000 jaar eisen te stellen voor teruggave van ons oorspronkelijke land. Ook de niet religieuze David ben Gurion gebruikte dit argument veelvuldig.
    4. En dit is voor mij de belangrijkste stelling: Israel heeft NOOIT het eerste schot gelost! Daarom is de naam van ons leger terecht Israel DEFENSE Forces. De geschiedenis heeft de oprichters van de staat Israel geleerd dat Israel zich moet kunnen verdedigen, woorden die de Duitse minister van buitenlandse zaken deze week nog gebruikte als repliek tegen stemmen om Duitse levering van wapens aan Israel stop te zetten. Deze stelling kan gestaafd worden met veel (gepubliceerde) voorbeelden van “pincet” werk door het Israelische leger. Daarover wordt wel gepubliceerd maar niet voldoende gelezen en geciteerd.
    5. De haat en het totale wegcijferen van het welzijn van de eigen bevolking is ook niet nieuw en vinden we in deze tijd door o.a. Hamas, Hezbollah en vooral Iran. Dit is waarover meer geschreven, geroepen en gedemonstreerd moet worden.

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*