In het eerste deel van mijn zoektocht naar leven en werk van Hendrika van Gelder vertelde ik hoe deze kunstenares (1870-1943), zoals veel lotgenoten, door de Duitsers werd vermoord en in de vergetelheid raakte. Behoudens twee tentoonstellingen vlak na de oorlog: Kunst in het Harnas in 1945 en In Memoriam in 1947 was er tot voor kort geen werk meer van haar in het openbaar te zien. Totdat kunstenaarsvereniging Arti et Amicitiae dit jaar besloot het eigen oorlogsverleden onder ogen te zien en er een tentoonstelling aan wijdde.
Op 22 september 1941 schreef de secretaris van Arti et Amicitiae een brief aan een van de Joodse leden. Met de woorden ‘U zult begrijpen dat’ werd de mededeling ingeleid dat hij niet meer welkom was op de ledenvergaderingen en ook niet meer mocht meedoen aan tentoonstellingen. Arti sloot zich aan bij de Kulturkammer, vijftien Joodse kunstenaars werden uit de vereniging gezet en aan hun lot overgelaten. De meesten van hen werden in de daarop volgende jaren naar kampen gedeporteerd en vermoord. Hendrika van Gelder was een van hen.
Late smart
In 1947 organiseerde Arti de tentoonstelling In Memoriam als eerbetoon aan leden die de oorlog niet hadden overleefd. Dit ‘vertoon van late smart’ wekte veel publieke verontwaardiging op en werd neergesabeld in de pers. De directeur van het Stedelijk Museum, Willem Sandberg, weigerde om een schilderij van Marinus van Raalte in bruikleen te geven en de weduwen van Gerrit van der Veen en Mozes Cohen weigerden mee te werken aan deze tentoonstelling.
Veel familie en relaties van de omgekomen kunstenaars waren waarschijnlijk niet op de hoogte van de kwalijke rol van Arti binnen de cultuursector of waren gewoon blij dat het werk van hun dierbaren getoond werd. Het toenmalige team van tentoonstellingsmakers wist ruim 125 werken bijeen te brengen in de kunstzalen van Arti voor In Memoriam.
Een aangetrouwde neef van Hendrika van Gelder gaf drie tekeningen in bruikleen: twee zuidelijke landschappen, waaronder Rivièra, getoond in deel I, een gezicht op Monaco, en de grote pasteltekening: Stilleven met Blauwe Flesch.
U zult begrijpen dat…
Vijfenzeventig jaar later, in september 2022, waren dezelfde stukken weer te zien in de kunstzalen van Arti als onderdeel van de tentoonstelling U zult begrijpen dat… Arti reflecteerde op het eigen oorlogsverleden via een reconstructie van de omstreden tentoonstelling uit 1947 en maakte een publieksprogramma over de keuzes van Arti in en kort na de oorlog.
Deze poging tot reconstructie maakte pijnlijk duidelijk wat de consequenties waren van de keuzes van toen voor het werk van de kunstenaars wier levens en artistieke ontwikkeling bruut zijn afgebroken. Niet alleen was hun leven verwoest, ook hun ‘naleven’ oftewel hun artistieke erfenis ging dikwijls teloor. Hun werk werd geroofd, verwoest, of door onbekendheid verwaarloosd.
Veel kunstenaars raakten in de vergetelheid. Van de ruim 125 werken in de tentoonstelling van 1947 werd nog niet de helft teruggevonden. De tentoonstellingsmakers van nu lieten elk ontbrekend kunstwerk vertegenwoordigen door een wit vlak.
Zoals veel lotgenoten raakte ook Hendrika na de oorlog vergeten. Voor twee grote naoorlogse exposities over vermoorde en omgekomen kunstenaars, in 1995 Rebel, mijn hart en in 2020 Vermoorde Kunst, kon men geen werk meer van haar vinden. In de catalogus van Rebel, mijn hart stond alleen een korte tekst met wat gegevens en een vage portretfoto, een uitsnede uit een groepsportret van een familiereünie in 1935, meer was er niet.
En toch… voor haar deportatie had Hendrika van Gelder een carrière als kunstenaar van ruim veertig jaar. Er moest nog werk zijn dat zij voor de oorlog had verkocht of weggegeven. Ze kwam uit een heel groot gezin, zou er nog werk zijn bij hun nakomelingen? Op de site van Joods Monument vond ik alleen een paar regels over nichtjes die zij zou hebben geportretteerd en er was sprake van ‘goede herinneringen’ aan een lievelingstante. Pogingen om contact te leggen met deze familieleden liepen op niks uit.
Herinneringen aan tante Riek
Dankzij nieuwe digitale zoekmethodes en veel hulp kon ik na een jaar zoeken in 2021 vierentwintig werken (waaronder zes reproducties) op mijn website zetten. Dat lijkt heel wat, maar uit een kunstenaarsleven van ruim veertig jaar is het niet veel.
Niet lang daarna kreeg ik ineens bericht van een achterkleinzoon van David van Gelder, Hendrika’s jongste broer. Zijn moeder Mary bleek een van de nichtjes die voor hun ‘tante Riek’ hadden geposeerd. Ze hadden ook nog wel wat werk van hun tante aan de muur. Daarnaast ontmoette ik in oktober 2021 de toen achtentachtigjarige Rolien van Gelder. Zij was in 1933 geboren als tweede kind van Abraham, de oudste zoon van David en had tante Riek goed gekend.
Naar aanleiding van een oproep in Het Parool uit de serie Bibliotheek van Amsterdamse Herinneringen uit 2002, beschreef zij haar jeugd in de Rivierenbuurt:
‘Wij hadden een heel leuke tante – eigenlijk een tante van Pap – Hendrika van Gelder, waarmee wij kinderen elke dag telefoneerden. Ze schilderde stillevens, landschappen, interieurs en portretten: zij heeft ons ook geportretteerd – die (sic) zijn allemaal gepulst. Ze woonde in de Zomerdijkstraat op de derde etage, pal tegenover de Kribbestraat, haar atelier stond vol schilderijen, veel nog niet gesigneerd. Ze kwam iedere week bij ons eten, en wij waren gek op haar.’
Schoteltje met lekkers
Rolien: “Wij hebben allemaal voor haar geposeerd op de Zomerdijkstraat. Vanuit haar kamer moest je een trapje af en kwam je in haar atelier. Bij dat trapje zette ze een schoteltje met lekkers neer. Als je drie kwartier had geposeerd, mocht je dat opeten.”
De vader van Rolien, Abraham, was de lievelingsneef van ‘tante Riek.’ Abraham was bijzonder handig en kon ook goed fotograferen. Elke zondagochtend ging hij wandelen met zijn kinderen en maakte foto’s van pittoreske plekjes in Amsterdam, mooie huisjes en geveltjes.
Rolien: “Dat schilderde tante Riek na, maar ze ging ook zelf wel buiten schilderen, met een stoeltje in een park of plantsoen. Bijvoorbeeld aan het eind van de Amstelkade, daar zat ze vaak.”
Veel van deze stadsgezichten zijn verloren gegaan, maar er bleven drie bewaard: een villa in Amsterdam-Zuid; een herfstgezicht op het Vondelpark; en een voor Amsterdammers heerlijke afbeelding van het Concertgebouw- en Museumplein met het gebouw van de Amsterdamse IJsclub (afgebroken in 1937) en een aantal tramwagentjes van lijn 16, die ook niet meer bestaat.
Verdwenen kinderportretten
Abraham en zijn gezin woonden in de Hoendiepstraat in de Rivierenbuurt. Er was veel werk van Hendrika in huis, Rolien herinnert het zich nog goed:
“Een paar schilderijen van bloemen; een mooi stilleven met een groene achtergrond, onze kinderportretten. Die zijn allemaal verloren gegaan. Een aantal dingen hebben we later wel teruggekregen, waaronder een portret van mijn vader. Maar onze portretten zijn allemaal verdwenen.”
Eind 1942 werd het gezin van Abraham gedwongen te verhuizen naar de Majubastraat in de Transvaalbuurt. In maart 1943 werd hun geliefde oma (van moeders kant) opgepakt en gedeporteerd. Abraham, Roza en hun drie kinderen, Yoke, Rolien en Mary doken onder. Rolien was negen jaar toen ze naar Limburg werd gebracht, haar ‘tante Riek’ heeft ze daarna nooit meer gezien.
Zes en een half dozijn
Hendrika zelf kwam uit een groot gezin van twaalf kinderen: ‘zes en een half dozijn’ heette het in de familiekring. De familie was welgesteld en het ging er deftig aan toe. De huwelijken van twee jongere telgen Estella en David werden beschouwd als mesalliances (‘huwelijk beneden de stand’) en de betrekkingen tussen hen en de rest van de familie waren verre van hartelijk. Of dat voor alle broers en zusters heeft gegolden, is niet bekend. In elk geval deed Hendrika er niet aan mee: juist met deze twee gezinnen had zij een warme band.
Hendrika’s jongste zuster Estella
Via de dochters van Abraham kwam ik in contact met de kleinkinderen van Hendrika’s jongste zuster Estella. Hendrika portretteerde haar handwerkend in haar eigen woonkamer.
Ook bij Estella thuis hing heel wat werk van ‘tante Riek’. Gina, de kleindochter van Estella, werd geportretteerd net als de kleindochters van David. Dit portret is de oorlog wel doorgekomen, en is nog in het bezit van Gina, de geportretteerde.
Ateliers
Bij de kleinzoon van Estella vond ik onder andere In ’t atelier, het interieur van het atelier in de Nicolaas Maesstraat. Dit heb ik in de vorige aflevering uitvoerig besproken. Hendrika schilderde dit na de dood van haar moeder, voordat zij in 1934 ging verhuizen naar het nieuw gebouwde kunstenaarscomplex aan de Zomerdijkstraat. Zo kwam zij pas op haar 64ste terecht in een omgeving van vakgenoten.
De atelierwoningen in de Zomerdijkstraat bestaan nog steeds en sinds de jaren dertig woonden er talloze bekende kunstenaars. Het gebouw is in de stijl van de Nieuwe Zakelijkheid en was toen modern en efficiënt. De woningen zijn niet groot maar voorzien van een ruim atelier met grote ramen.
Deze typische ramen zien we weerspiegeld in de glazen objecten van het Stilleven met Blauwen Vaas. Hendrika stuurde het naar de najaarstentoonstelling van ‘De Onafhankelijken’ in 1938.
Het is een vol en kleurig stilleven met een keur aan verschillende objecten en is een van de weinige grote werken die bewaard is gebleven.
Deze pastel werd in ook in 1947 geëxposeerd op de tentoonstelling ‘In Memoriam’ in Arti et Amicitiae onder de titel Stilleven met Blauwe Flesch. Het werd samen met twee landschappen uit Zuid-Frankrijk, Rivièra en Monaco, ingebracht door Sem Biederman, een schoonzoon van Estella.
Dezelfde werken waren weer te zien in september 2022 in het kader van U zult begrijpen dat…
Het kraagje van Hendrika
Een van de opmerkelijkste vondsten bij Estella’s familie is een piepklein olieverfschilderijtje. Hoewel van hetzelfde briefkaartformaat als de studie paneeltjes, waarvan er nog veel over zijn, is het niet zo bedoeld. Het is gevernist en gedateerd (1929), gesigneerd en ingelijst.
Op het eerste gezicht heeft de afgebeelde dame een diep decolleté en blote schouders. Ondanks de gelijkenis met het zelfportret in zwart-wit leek het onwaarschijnlijk dat een (joodse) vrouw van 59 zichzelf zo zou afbeelden. Pas toen iemand opmerkte dat de hals op het zwart-wit portret bedekt is met een kraagje, ontdekten we dat er geen sprake was van een decolleté maar van net zo’n bedekkend kraagje. Als je het eenmaal ziet, kan je het nooit meer ‘niet zien’. Tel daarbij op de stand van de ogen en wenkbrauwen (één wenkbrauw wat hoger en hoekiger dan de andere), de mond, halslijn en schouderpartij, dan moet het een zelfportret zijn. En zo werd het ook getoond in Arti: aan de reconstructie van In Memoriam was een speciale ruimte met zelfportretten van de kunstenaars toegevoegd.
Als je goed kijkt, zie je datzelfde kraagje ook op een recent ontdekte foto. Deze staat in de jubileumcatalogus van kunstenaarsvereniging De Onafhankelijken. Het lijkt een foto uit de jaren twintig, gezien het kapsel en de nog jeugdige uitstraling. Hendrika van Gelder liet zich fotograferen als kunstenaar voor haar eigen schilderijen. Aan het formaat hiervan kunnen we zien dat ze niet alleen klein werkte. Volgens nichtje Rolien stond het atelier vol met ‘grote schilderijen’. Het laat zich raden wat er met het meeste grote werk is gebeurd.
Twee keer hetzelfde stilleven
Een van de weinige schilderijen met een flink formaat die we kennen is Symbolen van het Joodse Geloof. Met dit schilderij, waarvan een fragment werd afgebeeld aan het begin van deel I, wil ik mijn verslag eindigen. Niet alleen vanwege de voorstelling, maar ook vanwege het bijzondere verhaal waardoor juist dit werk van Hendrika van Gelder gespaard bleef.
Vanaf 1941 werden joodse kunstenaars uitgesloten van het kunstbedrijf. Arti was er heel snel mee, maar ook Vereeniging Sint Lucas en De Onafhankelijken volgden het anti-joodse beleid van de bezetter en royeerden hun joodse leden. Dit maakte het voor joodse kunstenaars vrijwel onmogelijk om nog te exposeren of om werk te verkopen.
Verkooptentoonstelling in de Hollandsche Schouwburg
In augustus 1941 werd de Van Leer Stichting opgericht die tot doel had dat joodse kunstenaars hun beroep uit konden blijven uitoefenen. In 1942 werd daartoe een verkooptentoonstelling georganiseerd in de Hollandsche Schouwburg. De stichting kocht van elke kunstenaar één werk en gaf dit in bruikleen aan verschillende officiële joodse gebouwen. Hendrika van Gelder deed mee met Symbolen van het Joodsche Geloof. De Van Leerstichting kocht het voor 150 gulden aan voor de Nederlands Israëlitische Hoofdsynagoge. Maar dat is niet het schilderij dat we nu kennen.
Het schilderij in het Joods Museum is gedateerd op 1 april 1942, terwijl het werk voor de tentoonstelling al eind 1941 ter beoordeling moet zijn ingezonden. Het stilleven dat door de stichting werd gekocht was het stilleven dat Hendrika maakte voor een expositie bij kunstenaarscollectief De Onafhankelijken in 1940.
Blijkens de notulen van de vergadering over deze steunactie vroeg de kunstenares toestemming het ingezonden schilderij als model te mogen gebruiken omdat zij een opdracht had ontvangen voor een soortgelijke voorstelling.
Joods café
De opdrachtgever was Isaac Busnach, de pachter van het Joods café in de Hollandsche Schouwburg. Dit gebouw was hét uitgaanscentrum voor joden die nergens anders meer mochten komen. Er werd zelfs getrouwd in een zijkamertje naast het café, mogelijk kreeg dit symbolische schilderij daarom een prominente plaats. Toen de Schouwburg een verzamelplaats werd voor joden die naar Westerbork werden gestuurd, moest alle kunst weg. Isaac Busnach nam zijn schilderij mee naar huis. Hij overleefde de oorlog en het schilderij is altijd in de familie gebleven totdat het in 2003 werd verworven door het Joods Historisch Museum.
Begin april 1943 kwam de maakster van het schilderij zelf in de Joodse Schouwburg terecht. Volgens haar registratiekaart kwam ze op 9 april 1943 aan in Westerbork.
Op 4 mei 1943 werd Hendrika van Gelder op transport gesteld naar Sobibor en drie dagen later op haar 73ste verjaardag werd ze vermoord.
meer info over Hendrika van Gelder en ander werk van kunsthistorica Renée Simons
cover: Stilleven met Blauwen Vaas (flesch), pastel, 1938 door Hendrika van Gelder
Geef als eerste een reactie