Op mijn achttiende verliet ik het ouderlijke huis. Ik ging op Aliya en was van plan mijn leven in Israël op te bouwen, waar ik ben geboren en waarvandaan ik zeven jaar eerder naar Nederland verhuisde.
Mijn koffer stond al in de gang en we waren klaar om richting Schiphol te vertrekken toen mijn vader zijn kippa op deed, er een op mijn hoofd zette en mij zegende met de zegen van de priesters, Brikat HaCohaniem.
Met deze woorden, waarmee mijn ouders me elke week zegenen en waarmee ik mijn kinderen elke week zegen, leek mijn kindertijd afgesloten te worden. De prachtige woorden van deze zegen staan in de parasja van deze week, daarover later meer.
Langste parasja
Parasjat Naso, met haar 176 pesoekiem, is de langste parasja van de Tora (behalve samengevoegde parajot). Vrij toepasselijk wordt deze parasja altijd gelezen op de sjabbat voor of na Sjawoe’ot, waarin gevierd wordt dat het Joodse volk de Tora kreeg aan de voet van de berg Sinaï. Waar de traditie van Sjawoe’ot is om de hele nacht door te lernen, biedt de parasja van deze week daar uitgebreid de gelegenheid toe.
Allereerst wordt in Parasja uiteengezet welke rol en wat voor taken de verschillende families van de stam Levi, de stam van Mosje en Aharon, op zich moeten nemen in de Oheel Mo’eed, de draagbare tempel die dienst deed voor de echte tempel in Jeruzalem werd gebouwd. Duidelijk wordt gemaakt dat deze specifieke stam een status aparte heeft binnen het volk en eigenlijk de dertiende stam vormt. De stam Levi zal later ook geen eigen grondgebied hebben in het land Israël, maar verspreidt leven onder de rest van de stammen.
Offers op tijd
De Cohaniem (directe afstammelingen van Aharon) en Levi’iem hebben een voorname taak: ervoor zorgen dat de Ohel Mo’eed en later de tempel goed kunnen functioneren en dat offers op hun tijd gebracht worden. Dat gezegd hebbende, wordt er ook duidelijk gemaakt dat de leden van deze stam slechts boodschappers zijn die uiterst nauwkeurig zeer duidelijke opdrachten moeten opvolgen. Het is niet de bedoeling dat zij hun eigen interpretatie hieraan gaan geven en vooral niet te veel moeten ‘nadenken’.
Toen de zonen van Aharon, Nadav en Avihoe, een ‘vreemd vuur’ voor het altaar brachten, werden zij dan ook ter plekke gedood (Vajikra 10:1). Ik interpreteer dit als een poging om te voorkomen dat er een ‘koninklijke familie’ wordt gevormd die uit zichzelf een bepaalde macht heeft. Vandaar ook dat ze onder de rest van het volk verspreid worden en niet een eigen grondgebied mogen beheren. Nee, ze hebben hun speciale positie verworven van de Eeuwige, en die kunnen ze alleen behouden als ze Haar opdrachten tot in de puntjes uitvoeren en daar niet van afwijken.
Kinderen zegenen
Dat wordt weer duidelijk gemaakt wanneer er wordt gesproken over de zegen van de Cohaniem, die nog altijd elke week traditioneel door de Cohaniem wordt uitgesproken in Sjoel en die, net als in mijn gezin, in veel huizen wordt gebruikt om de kinderen te zegenen. “De Eeuwige zei tegen Mosjee: zeg tegen Aharon en zijn zonen dat zij de Israëlieten met deze woorden moeten zegenen:…” (Bamidbar, 6:22-23). De Eeuwige zegt dus letterlijk wat er gezegd moet worden en hoe de kinderen van Israël gezegend moeten worden. Ook maakt de Eeuwige duidelijk dat Hij zelf ons zegent via de Cohaniem en dat zij dus zelf niet de macht hebben om het volk te zegenen: “Als zij mijn naam over het volk uitspreken, zal Ik de Israëlieten zegenen” (Bamidbar, 6:27).
Drie keer wordt er in de drie zinnen van Birkat HaCohaniem gewenst dat de Eeuwige ons als persoon ziet. Eerst dat de Eeuwige ons zal zegenen en beschermen. Dan dat de Eeuwige het licht van Haar gelaat over ons zal doen schijnen en ons genadig zal zijn. Als laatste wordt gewenst dat de Eeuwige ons Zijn gelaat zal toewenden en ons vrede zal geven. In mijn interpretatie betekent dit dat het hoogst haalbare dat wij onszelf kunnen toewensen het toewenden van het gelaat van de Eeuwige naar ons toe zal zijn.
Dat Hij ons vrede zal brengen. Ik denk dat wij hier allemaal na de afgelopen acht maanden heel erg naar snakken.
Als laatste wordt er in Parasjat Naso verteld dat de Ohel Mo’eed dan eindelijk in gebruik werd genomen. Een enorme mijlpaal voor het volk en eigenlijk een die in directe verbinding staat met het verkrijgen van de Tora.
Verzoeningsplaat
Eindelijk had de Eeuwige naast een geestelijke ook een fysieke zetel in het kamp van het volk Israël: “Telkens als Mosje Ohel Mo’eed binnenging om met de Eeuwige te spreken, hoorde hij een stem die tot hem sprak vanaf een plaats boven de verzoeningsplaat op de ark met de verbondstekst, tussen de twee keroevs. Zo sprak de Eeuwige tot hem.” (Bamidbar, 7:89).
Dat deze parasja zo vlak voor of na Sjawoe’ot wordt gelezen doet me dan ook denken aan een van de lijfspreuken van Rabbijn Awraham Soetendorp: toeval bestaat niet.
cover: beeld Bloom, 2021
citaat: Dan dat de Eeuwige het licht van Haar gelaat over ons zal doen schijnen en ons genadig zal zijn. Als laatste wordt gewenst dat de Eeuwige ons Zijn gelaat zal toewenden enz. einde citaat
In de Hebr. tekst staat in beide zinnen פניו (panav) = Zijn gelaat.
Waarom een keer “Haar gelaat” en daarna “Zijn gelaat” ontgaat mij. Een lettertje verkeerd bij het intikken, dat gebeurt ons allemaal wel eens, maar een heel woord verkeerd? Of is dat om in deze tijd van verregaande emancipatie aan te geven dat G’d van hem en van haar is, dus van ons allemaal?
Blijf gezond,
Barend Elburg
Dank voor je reactie. Ik ben me ervan bewust dat de Tora vaak de mannelijke geslachtsvorm gebruikt voor de Eeuwige. Ik geloof zelf dat het te maken heeft met de beperkingen van onze taal, die eigenlijk maar twee geslachten kent (en er redelijk binair mee omgaat). Dit geldt voor zowel Hebreeuws als Nederlands. In mijn optiek kunnen we de Eeuwige niet in onze menselijke referentiekaders inkaderen, vandaar dat ik de mannelijke en vrouwelijke vorm door elkaar gebruik hoewel ik daarmee tegen de traditionele vertaling van de Tora in ga.