In de eerste klas van het Maimonides Lyceum had ik een leraar wiskunde. Zijn naam was Klinkert, een man met een typisch Indonesisch uiterlijk.
Zoals velen verliet Klinkert Indonesië in de jaren vijftig na de soevereiniteitsoverdracht in 1949 van Nederlands-Indië aan Indonesië. Veel mensen voelden zich niet meer veilig of zagen hun toekomst niet meer verzekerd in het nieuwe Indonesië.
Klinkert was een uiterst sympathieke man, hij zag er goed uit en had veel humor. Hij was oorspronkelijk mijnbouw-ingenieur en woonde ergens aan de rand van het oerwoud niet ver van zijn werk.
Op een dag komt hij de les binnen, gaat op het podium staan waarop zijn tafel staat met een stoel erachter. Hij draait zich naar het schoolbord toe nadat hij ons allen met een goede morgen had verwelkomd,
Hij schrijft met een krijtje op het bord ‘A2+B2 = C2’
Klinkert draait zich weer terug en zegt, ik zal jullie een verhaal vertellen uit mijn leven. Als de grote baas binnenkomt, dan stel ik de volgende vraag; wat is het antwoord van de formule van de stelling van Pythagoras, A2+B2 ?
Dan antwoord jij Meier, C2. Klinkert hangt zijn colbertje over zijn stoel en begint te vertellen met een typisch Indonesisch accent.
“Ik zit in mijn schommelstoel met een drankje op het terras voor
de slaapkamer op de parterre van ons huis aan de rand van het oerwoud. Ik geniet van het laatste moment van de dag met daglicht en de ondergaande zon. Plotseling is het nacht. Pikdonker. Ik voel langs mijn schommelstoel of mijn geweer naast mij staat.
Jullie moeten weten dat het levensgevaarlijk kan zijn aan de rand van het bos, er kunnen zomaar gevaarlijke wilde dieren opduiken.
Plotseling zie ik twee ogen in het donkere woud als gloeiende kolen op mij gericht. Ik wil mijn geweer pakken, maar merk dat ik ben vergeten mijn geweer naast mijn stoel neer te zetten.”
Klinkert staat op van zijn stoel en loopt sluipend achteruit in een hurkhouding over het houten podium naar zijn denkbeeldige slaapkamer. Hij pakt heel voorzichtig zijn geweer en sluipt weer terug naar zijn schommelstoel. Hij vangt met een snelle stille beweging een vuurvliegje uit de lucht en prikt het insect op de zoeker van de loop van zijn geweer.
Klinkert richt zijn wapen tussen de twee ogen. In het pikkedonker kun je de afstand niet inschatten van het beest tot waar je vandaan schiet. Hij haalt de trekker over en PANG. De gloeiende ogen zijn verdwenen.
De deur van ons klaslokaal gaat langzaam open. Klinkert heeft niets in de gaten. De grote baas, onze rector Colthof, staat lachend in de deuropening terwijl Klinkert zijn geweer leegschoot met een harde knal. De hele klas ligt in een deuk.
Plotseling merkt Klinkert de grote baas op, die schuddend van het lachen in de klas staat. De leraar snelt naar zijn stoel, trekt zijn jasje aan.
A2+B2= ? Weet jij het antwoord, Meier? C2 meneer.
Klinkert verontschuldigt zich bij de baas. De rector loopt weer lachend de klas uit. Klinkert vervolgt zijn verhaal.
De volgende morgen trok ik met een klein goed bewapend team het oerwoud in. Ik wist natuurlijk niet of ik het dier had aangeschoten of gedood. Een gewond dier kan ook nog levensgevaarlijk zijn. Op tweehonderd meter afstand ligt een hele grote gorilla met een kogelgat precies tussen zijn ogen.
Daarna vervolgt Klinkert de les.
Deel Twee
Veertig jaar later.
Ik had besloten om te leren golfen en meldde mij aan bij Golfclub Almeerderhout, omdat er verschillende vrienden uit onze straat daar lid waren geworden. Ik kwam op de wachtlijst terecht voordat ik lid kon worden.
Terwijl ik op de wachtlijst stond, kwam Aron, een Joodse vriend uit Johannesburg, op bezoek. Aron was een topgolfer.
Hij wilde professional worden, maar zijn ouders vonden dat hij maar moest gaan studeren en een normaal vak moest leren.
Aron wilde me graag de eerste schreden van het golfen bijbrengen.
Ik nam Aron mee naar de driving range van onze club, het oefenterrein waar je ballen kan afslaan.
Aron leert mij hoe ik een golfclub moet vasthouden en de slagbeweging met je armen en hele lichaam. Het is ontzettend moeilijk. Het vergt veel geduld en energie om een bal daar heen te slaan waar jij wilt dat hij neerkomt.
Terwijl wij samen bezig zijn, komt er een lange jongeman met zijn beeldschone partner naar de afslagplaats en installeren zich naast ons. Aron zegt: “Wat een schoonheid heeft die man aan zijn zijde. Ik zou er veel voor over hebben om die vrouw in mijn handen te mogen hebben.”
Ik kijk Aron aan, hij is single. Meen je dat nou?
Ik ga het regelen. Aron kijkt me met ongeloof aan. Ik loop naar de lange, sympathieke man toe. Kan ik u even storen? Mag ik me even voorstellen? Mijn naam is Ephraim. Ik ben een beginnende golfer. Ik heb een pro bij me die zegt dat de grip die u uw partner leert niet helemaal correct is.
Wellicht kan hij uw partner even helpen. Wat ontzettend aardig van u, heel graag. Mijn naam is Martin.
Ik roep Aron. Stel je even voor Aron, dit is Martin en zijn vrouw heet Jacquelien. Ik trek Martin bij zijn vrouw weg en vertrouw Jacquelien toe aan mijn goede vriend Aron. Die aarzelt niet om Jacquelien bij de hand te nemen om haar slag te verbeteren.
Martin, waar kom je vandaan? Ik kom uit Amsterdam. Wat is je familienaam? Klinkert, antwoordt hij. Ik kijk Martin goed aan en probeer te ontdekken of ik een gelijkenis kan ontdekken tussen mijn oude wiskundeleraar en Martin.
Er was niets dat mij herinnerde aan mijn leraar. Het is zo lang geleden, er zit dertig of veertig jaar tussen. Maar laat ik een proef nemen om een familieband te ontdekken. Martin, zeg ik, ik krijg plotseling een heel vreemd gevoel. Wat bedoel je?
Mag ik je hand even vasthouden? Martin steekt zijn hand uit. Ik zit helemaal goed. Een typisch Nederlandse jongen zou zeggen: ‘sodemieter op, ik geef je geen hand’, maar iemand met een Indische achtergrond is veel meer metafysisch ingesteld. Zij groeien op met geesten en verschijningen, die geeft je dus wel een hand.
Wat voel je, vraagt Martin. Ik begrijp het niet, zeg ik. Hitte, zengende hitte, dierengeluiden, veel vogelgeluiden.
Ik zie dat Martin zenuwachtig wordt, hij begint te transpireren.
Jacquelien, Ephraim heeft een visioen van mijn vader. Ik kijk Martin aan. Wat bedoel je? Ga verder, wat zie je nog meer?
Veel cijfers, heel veel getallen. Ik begrijp hier helemaal niets van. De zweetdruppeltjes lopen langs zijn gezicht. Je beschrijft mijn vader.
Leeft je vader nog, vraag ik.
Nee, die is tien jaar geleden overleden. Hoe kan dat nou, zeg ik. Hoe weet je dat ik je vader beschrijf? Hij woonde in Indonesië in het oerwoud als mijnbouw-ingenieur, zegt hij. En verder? Hij kwam naar Holland in de jaren vijftig. Toen werd hij wiskundeleraar.
Oh, wacht even, hij was natuurlijk jouw leraar, je had helemaal geen visioen. Nee, zei ik. Hij was mijn leraar, een geweldige vent met veel verhalen en een hele goede leraar. Ik heb prachtige herinneringen aan je vader. Het spijt me te horen dat hij is overleden. Maar wat voor een toeval dat wij elkaar hier ontmoeten.
We nemen afscheid. Martin werd voorzitter van onze club en overleed veel te jong.
Met deze mooie herinnering sluit ik dit hoofdstuk af. Moge hun mooie herinneringen tot zegen zijn.
cover: schilderij van Henri Rousseau, jagende tijger in het oerwoud, 1891
Prachtig waar gebeurd verhaal weer.
Ik zie het zó voor me!