In het indrukwekkende koopmanshuis aan de Jodenbreestraat in Amsterdam waar Rembrandt ooit woonde en werkte, vestigde in 1862 Jochem Izak Aron Spitz zich met zijn gezin.
Op de bovenverdieping richtte hij een huissynagoge in. Na zijn dood werd de synagoge door zijn familie voortgezet tot het jaar 1906. In dat jaar, het driehonderdste geboortejaar van Rembrandt, werd het gebouw, na een grondige verbouwing, door de gemeente Amsterdam aangekocht en in 1911 door koningin Wilhelmina als museum ingewijd.
Mystieke sfeer in de huissjoel
In de laat negentiende eeuw tot de Tweede Wereldoorlog waren huiselijke gebedsdiensten in Amsterdam en Den Haag niet ongebruikelijk. Vaak lag een gevoel van onvrede met de plechtstatige sfeer van de synagogale rituelen die in die tijd normatief waren ten grondslag. Deze sfeer ademde een extatische ambiance uit met veel zang en vreugde.
In de huissjoel van de familie Spitz in het Rembrandthuis heerste, aldus Mozes Gans in het Memorboek, ‘een bijzondere mystieke sfeer, gevoed uit de kabbalistische leer van rabbi Jitschak Luria (die ook de Ari wordt genoemd) waar de Spitzen aanhangers van waren.
Zij spraken hun gebeden uit volgens de noesach sfard, een versie van het gebed dat veel elementen van de kabbalistische leer van de Ari bevat en zich ontwikkelde tot de standaard versie van het gebed in chassidische kringen.
Deze noesach sfard was ten tijde van de huissynagoge van de Spitz familie in Nederland niet in zwang. Allerlei bijzondere minhagiem (gebruiken), deels van Sefardische oorsprong, werden in deze huissjoel gevolgd.’
Op Simchat Tora (Vreugde der Wet) werd er in deze huissjoel extatisch met de Torarollen gedanst, iets wat radicaal afweek van het officiële, stijve ritueel van de Hollands-Joodse liturgie. Meijer Perath rapporteerde uit eigen ervaring: ‘menigeen kwam er met hoofdpijn vandaan.’
Familiewortels
Mijn vader vertelde mij tijdens mijn kinderjaren op gezette tijden, dat ik nooit moest vergeten dat onze familiewortels hun oorsprong hadden in het beroemde Rembrandthuis: op 19 april 1868 (27 nissan 5628) was Ganna Spitz, dochter van Jochem Izak Aron Spitz, in het huwelijk getreden met Simon Azarja Hirsch, een van mijn voorvaderen van vaderszijde.
Via een advertentie in het NIW d.d. 24 april 1868 werden familie en kennissen uitgenodigd om ‘Zaterdag aanstaande’ het bruidspaar te feliciteren “ten huize van den Heer Spitz, Joden Breestraat.” Met andere woorden: de huwelijksreceptie van mijn overgrootouders vond plaats in het Rembrandthuis. Hun dochter was mijn grootmoeder, Esther Colthof-Hirsch (1869- 1943).
Channa Spitz, mijn overgrootmoeder, was de kleindochter van de in Alkmaar geboren Abraham Prins (1768-1850), een van de leiders van de Amsterdamse kehilla.
Volgende week meer over Abraham Prins, kabbalist, Joods geleerde en mede-oprichter van Pekiediem & Amarcaliem(opzichters en schatbewaarders) in 1809.
cover: fragment uit: Elias Spitz, Schilderij (vóór 1906) van huissjoel Rembrandthuis – met dank aan Joods Amsterdam.
Geef als eerste een reactie