Waar was die wolk van verdriet?

De kop boven Eva van Sonderens bespreking van Saskia Goldschmidts boek Na de oorlog – Hoe kinderen van overlevenden de Tweede Wereldoorlog met zich meedragen blies als een harde rukwind een lang gesloten deur bij mij open. 

Er hing een wolk van verdriet boven haar naoorlogse familie, zo luidde de kop. Nee, een wolk van verdriet heb ik helemaal niet beleefd, al is er alle reden toe geweest. 

Maar nu hangt die wolk levensgroot boven mijn hoofd. Niet dat de oorlogservaringen van het Joodse deel van mijn familie in mijn leven geen rol zouden hebben gespeeld. Het tegendeel is het geval, maar waar was het verdriet? 

Geboren ben ik eind januari 1943 toen met het verloop van de slag om Stalingrad duidelijk werd dat de oorlog definitief op een keerpunt stond. Mijn broer was toen anderhalf jaar oud.

Mijn Joodse vader is geboren en opgegroeid in Rotterdam. Zijn ouders kwamen beiden uit de Zandstraatbuurt, de armste wijk van de stad, bekend om zijn vele Joodse bewoners en vanwege de prostitutie. 

Ook mijn vader bleef arm. Maar net als zijn vader, die onder meer actief lid was van de Arbeiders-Esperantisten en er met klarinetspel tijdens de pauzes in bioscopen wat bijverdiende, ontplooide hij allerlei culturele activiteiten.

Tot zijn bar mitswa was hij praktiserend Joods geweest. Maar gelovig was hij waarschijnlijk niet. Er werd niet over gesproken.

Terug in de Kinkerbuurt

Mijn vader keerde enkele weken na het einde van de oorlog terug uit Auschwitz, via de kampen Quarz (Melk, Oostenrijk), het afgrijselijke Lager Ebensee en tenslotte het opknapcentrum van het Nederlandse Rode Kruis bij Parijs. 

Hij kwam terug in een door de hongerwinter uitgemergelde Kinkerbuurt in Amsterdam, alleen. Zijn ouders, zijn broer en nog vele familieleden meer kwamen niet terug. Hij wist het nog niet toen hij in de Jacob van Lennepstraat vlak bij de Jan-Pieter Heijestraat uit een vrachtauto stapte en zijn niet-joodse vrouw en hun twee gezamenlijke zoontjes terugzag. 

Ik was tweeënhalf en ik begreep er niets van. „Dag meneer“, zei ik beleefd. Dat kan voor hem niet prettig zijn geweest. Elke keer als ik daaraan denk (nee, ik herinner het me niet, het werd telkens weer als deel van een ‘smakelijk’ verhaal verteld) schieten me de tranen in de ogen. 

Nee, er was geen ruimte voor verdriet, laat staan voor een hele wolk. Mijn genummerde vader bleef eenzaam.

De springlevende familie van mijn moeder, dochter van een marktkoopman (hij verkocht tientallen jaren lang groente op de Ten Katemarkt) was niet de omgeving voor zulke herinneringen. Af en toe werden de verdwenen naaste verwanten van mijn vader wel even vermeld, maar meestal ingepakt in vooral aardige anekdotes. Mijn genummerde vader bleef eenzaam. 

Een plichtsbewuste vader, maar met hermetisch ingekapseld verdriet. Ik heb er nooit iets van gemerkt. Lang na zijn dood vertelde mijn moeder me dat hij onmiddellijk na de oorlog eigenlijk naar het toenmalige Palestina wilde emigreren. Zij wilde niet. Het ging – achteraf bezien – om zijn eenzaamheid of de hare. De meerderheid (de talrijke familie van mijn moeder) gaf de doorslag.

Ikzelf moet een wat vreemde eend in de bijt zijn geweest. Mijn vader hield zich duidelijk meer met zijn eersteling bezig. Mijn belangstelling voor de Joodse achtergrond van mijn vader ontwikkelde zich vroeg, maar – en dat is nog steeds zeer raadselachtig voor mij – hij wist er niets van. Op de kweekschool schreef ik een zeer omvangrijke scriptie over Joodse literatuur in Nederland – hij heeft het nooit geweten. Naar mijn schoolervaringen werd nooit gevraagd.

Het Jodendom speelde en speelt bij veel van mijn beroepsmatige en andere activiteiten nog altijd een grote rol. Ja, het verdriet groeide in mijn hart volstrekt onafhankelijk van het gezin waarin ik opgroeide. 

En nu, nee, al jaren lang, weegt het gemis van een gemeenschappelijk beleefde wolk van verdriet steeds zwaarder.


cover: Plaquette van de omgekomen medewerkers van de Stadsreiniging Amsterdam, de Hallen, Amsterdam Kinkerbuurt

Over Ron Manheim 1 Artikel
Ron Manheim (1943, Amsterdam) woont in Kleef (D) bij Nijmegen. Bezocht de Kweekschool en daarna studie kunstgeschiedenis in Nijmegen waar hij als docent werkzaam was. 1991-2008 adjunctdirecteur aan het Museum Schloss Moyland in Bedburg-Hau. Richtte in Kleef de vereniging Haus der Begegnung – Beth HaMifgash op en zet zich in voor de bouw van een herinneringscentrum op de plek waar tot 1938 de Synagoge stond.

Geef als eerste een reactie

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*