Joseph Beuys kwam door toeval mijn leven binnenlopen.
Ik was docent kunstgeschiedenis aan de universiteit in Nijmegen. Daar kwam ik in contact met Hans van der Grinten, een Duitse kunstverzamelaar uit Kranenburg bij Kleef en destijds conservator aan het Nijmeegs Museum Commanderie van Sint Jan.
We raakten bevriend en op zekere dag in 1991 verraste hij me met een telefoontje: Of ik aan de universiteit wilde blijven of zin had om als adjunctdirecteur het nieuwe Museum Schloss Moyland mee op te bouwen?
Ik moest er een nachtje over slapen. Toen schreef ik hem: Ja, ik kom graag, maar onder de voorwaarde dat ik me niet uitsluitend met Beuys zou moeten bezighouden. Alhoewel hij samen met zijn broer de eerste verzamelaar was van werken van Beuys vond hij dat een prima uitgangspunt. Hij verzamelde zelf namelijk ook heel veel andere dingen, ook van kunstenaars waar Beuys niet veel mee op had.*
Goed, een veelzijdige baan dus, waarbij de meest bekende Duitse naoorlogse kunstenaar Beuys wel een belangrijke rol speelde. Voor mij stonden de eerste jaren twee grote projecten voorop, naast de restauratie van kasteel Moyland en de opbouw van de museumorganisatie. Ik moest me buigen over een systeem voor de ontsluiting van een Beuys-archief met duizenden nog ongesorteerde documenten van zeer uiteenlopende aard. Daarnaast werd mijn taak het verzorgen van de publicatie van de buitengewoon grote collectie Duitse expressionistische houtsneden uit de collectie van Hans van der Grinten. Ik schreef over deze houtsnijwerken meer dan tweehonderd kunstenaarsbiografieën.
*(red.)zie ook dit uitvoerige artikel over het ontstaan van Slot Moyland (vrije nieuwsgaring) van Betty van Garel uit 1991: De kunstverzameling van de gebroeders Van der Grinten; Een kasteeltje voor Joseph Beuys
Beuys-archief
Er ontstond dus een Beuys-archief en stukje bij beetje werd begonnen met de inventarisering van de hele kunstcollectie. Van de meer dan vijfduizend werken van Beuys fascineerden mij vooral zijn tekeningen. Die beschouw ik nog steeds als een bijzonder fenomeen binnen de tekenkunst.
Met het denken en het leven van Beuys hield ik me nauwelijks bezig. Er waren genoeg dringendere dingen te doen. Zo organiseerden we vanaf de opening van het museum in 1997 zo’n vijf à zes tentoonstellingen per jaar, meestal uit eigen collectie.
Wat mij betreft kwam er een grote kentering toen een archiefmedewerker met een bijzonder boek over Beuys in zijn handen op me afkwam dat heette: Flieger, Filz und Vaterland. Het werd direct duidelijk: Beuys als nazi-vliegenier.
Dit boek van Frank Gieseke en Albert Markert, verschenen in 1996, beviel me niet omdat het meer suggestief dan wetenschapplijk was. Maar het opende wel mijn ogen voor de duistere kanten van deze kunstenaar.
Pas na mijn pensionering in 2008 vond ik de tijd om dit onderwerp grondig onder handen te nemen. De resultaten publiceerde ik drie jaar later in het boek Beim Wort genommen – Joseph Beuys und der Nationalsozialismus. Ik had alles gelezen wat er over dit onderwerp te vinden was. De grootste rol speelden daarbij de gepubliceerde uitlatingen van de kunstenaar zelf, bijna alles tijdens zijn leven verschenen, met zijn toestemming.
Boosheid
Tot vandaag de dag voel ik telkens weer de boosheid in me opstijgen op de ontelbare collega’s die dat ook gelezen moeten hebben, maar daarbij niets laakbaars hadden aangetroffen.
Nee, Beuys is geen openlijke antisemiet geweest. Een desbetreffende beschuldiging zou hij dan ook vol verontwaardiging van de hand hebben gewezen. En inderdaad is er in al zijn geschriften niets, helemaal niets negatiefs over Joden te vinden. Ik moest een nieuw begrip ontwikkelen om duidelijk te kunnen maken wat er met Beuys aan de hand was: Ausblendungsantisemitismus. Voor De Vrijdagavond* moest ik een Nederlandse vertaling bedenken. Zo ontstond het begrip ‘wegkijk-antisemitisme’.
*(red.) zie het eerste deel van deze serie over het ‘wegkijk-antisemitisme’ door Ron Manheim: De ‘genialiteit’ van de Duitse taal
Ondanks het feit, dat het thema oorlog overal in Beuys‘ werk te vinden is, stelde ik vast dat het historische antisemitisme tot en met de Shoa geen rol in zijn denken speelde, ondanks zijn deelname aan de wedstrijd voor het ontwerpen van een Auschwitzmonument in de jaren 1950.
Bueys’ wegkijken in Kassel
Dit wegkijken nam griezelige en wellicht ziekelijke vormen aan, toen hij in 1982 (hij was toen 61 jaar oud) werd uitgenodigd voor een gesprek met leerlingen van een middelbare school in Kassel, de stad van de fameuze Documenta’s. Een geschiedenisleraar had zijn leerlingen bijna een heel schooljaar lang met het onderwerp Tweede Wereldoorlog beziggehouden. En als afronding werden successievelijk belangrijke persoonlijkheden uit politiek en cultuur voor een gesprek uitgenodigd. Na het gesprek met Beuys bleven leerlingen en leraar radeloos achter, aldus de leraar zelf in de een jaar later verschenen publicatie van dit gesprek.
Natuurlijk vroegen de leerlingen naar de jeugd en schooltijd van Beuys tijdens het nationaalsocialisme. Ik kom daar nog uitgebreid op terug, maar hier wil ik de vraag van de scholieren naar het lot van Joodse medeleerlingen aanhalen.
Beuys vertelde dat er wel een paar Joodse jongens waren geweest (het was een jongensschool), kinderen uit welgestelde gezinnen, van ouders die modezaken in Kleef dreven. Maar, zei hij, na de Kristallnacht toen ook in Kleef de synagoge was verwoest, hadden die ouders wel begrepen dat ze weg moesten.
Gevangen genomen in plaats van vermoord
De beide gezinnen waren, aldus Beuys, naar Amerika vertrokken en hadden helemaal niets meer meegekregen van wat hen te wachten stond. En hier, precies op dit moment, kwam het wegkijk-antisemitisme in zijn volle betekenis tot uiting.
Deze gezinnen hadden, aldus Beuys, niet meer hoeven beleven dat ze… gevangen zouden zijn genomen. Punt! Geen woord over het eigenlijk dreigende lot! Geen Auschwitz, geen Shoa. En hij vertelde sprookjes, want de beide leerlingen hebben weliswaar overleefd, maar de ouders van beide scholieren zijn in concentratiekampen vermoord.
Bovendien werden deze Joodse leerlingen niet pas na de pogromnacht van 9 november 1938 door hun ouders van school gehaald, maar al een paar jaar eerder waren ze door een nazi-leraar van de school getreiterd, een feit dat geen enkele leerling van deze betrekkelijk kleine school kan zijn ontgaan.
Erziehung zum Tode
Zou Beuys het begrip ‘uitroeien’ (in het Duits ausrotten) helemaal niet hebben gekend? Wel, die vraag werd in hetzelfde gesprek op bijzondere wijze door Beuys zelf beantwoord. Tevoren hadden de scholieren onder meer Heinrich Böll op bezoek gehad. Die had ze verteld over de opvoeding door school en Hitlerjugend en daarbij de uitdrukking Erziehung zum Tode gebruikt: ‘opgevoed worden om te sterven’ – voor het vaderland natuurlijk.
Dus vroegen de leerlingen aan Beuys, hoe hij dit aspect van de schoolse opvoeding had beleefd. Daarvan was – zo verzekerde de beroemde kunstenaar – op zijn school helemaal geen sprake geweest. Maar, zo voegde hij eraan toe, van mijn generatie scholieren hebben er maar heel weinig als soldaat de oorlog overleefd: Dieser Jahrgang ist systematisch ausgerottet worden oftewel: „Deze generatie (leerlingen) is systematisch uitgeroeid.“ Ja, hij kende het begrip dus wel, maar het kwam alleen bij hem op waar het om jonge soldaten ging, terwijl Joodse medeleerlingen slechts het gevaar zouden hebben gelopen om gevangen te worden genomen.
Het gesprek met deze scholieren openbaarde nog veel meer vreselijks. Daarover later.
red.: onderstaand beeld komt uit het uitgebreide verhaal over Beuys in Ideelart, online magazine over abstracte kunst.
cover: Tentoonstelling Auschwitz in het werk van Joseph Beuys in het Schloss Moyland, foto Bloom, 2025
Dank!