Ze kwam met twee grote tassen de lift van het ziekenhuis binnen. Ze leek zeker eind tachtig, misschien ouder.
Haar uiterlijk verraadde dat ze zo uit de Geula/Mea Shearim-buurt kwam: een hoofddoek om haar hoofd, een vriendelijk en zacht gezicht.
Het ziekenhuispersoneel in de lift leek haar te kennen en knikte haar liefdevol toe.
Toen we de lift uit moesten, wilde ze zuchtend haar tassen oppakken. “Zal ik u even helpen? Waar moet u naartoe?” vroeg ik.
“Wil je dat? Ik moet ver, helemaal naar de taxistandplaats,” zei ze.
Ik pakte haar tassen op. Er zaten allemaal zakjes snoep in. “Ik ben vrijwilliger in het ziekenhuis” vertelde ze. “Ik kom drie keer per week langs om zieken te bezoeken.”
Luisteren
“Wat doet u dan precies?” vroeg ik.
“Luisteren,” zei ze. “Vooral naar mijn leeftijdsgenoten. Ze zijn vaak aan het eind van hun leven, bang, getraumatiseerd. Ik heb net naast een vrouw gezeten die, net als ik, in Auschwitz was. Ik begrijp haar, ik hou haar hand vast en laat haar praten.”
“Hoe lang doet u dit al?”
“Vanaf het moment dat we onze winkel verkochten, 28 jaar geleden,” antwoordde ze. “En de snoepjes zijn voor de (klein)kinderen, om ze stil te houden,” lachte ze.
Wat bijzonder, dacht ik. Alsof ze mijn gedachten kon lezen, zei ze: “We zijn een speciaal volkje.”
Ze wees naar twee andere vrouwen: “Kijk, zij delen voedsel uit aan families van de zieken. De patiënten krijgen eten van het ziekenhuis, maar de bezoekers niet. Die zijn vaak de hele dag bij hun zieke familieleden.”
Zingen en muziek
Ik keek vol bewondering. Even later zagen we een groep jongeren lopen. “Dat zijn broers en zussen, samen met hun moeder. Ze komen zingen en muziek maken aan de bedden van patiënten, ter ere en herinnering van hun overleden vader. Het is prachtig.”
Toen we naar buiten liepen en ze zag dat ik onder de indruk was, herhaalde ze: “We zijn echt een bijzonder volkje. We kunnen tegenover elkaar staan, maar we houden van elkaar.”
We hielden een taxi aan en ik hielp haar naar binnen.
“Waarom ben jij hier?” vroeg ze.
Stichting Gilat
Ik begon hard te lachen. Ze keek me verbaasd aan.
“Ik heb een stichting die voorstellingen maakt voor zieke kinderen. We hadden net een voorstelling op de kinderafdeling,” legde ik uit, en vertelde over Stichting Gilat.
Ze kreeg tranen in haar ogen. Ik wuifde haar uit. Als ze er niet zo vroom had uitgezien, had ik haar willen omhelzen.
Wat een prachtig verhaal Jair. Dankjewel
Jair, nu nog een bezoekje aan Gaza, waar ze je prachtige werk heel nodig hebben