Een paar jaar terug was ik in Berlijn op een conferentie over de Holocaust waar een onmiskenbaar Joods-New Yorkse collega een minder gebruikelijke definitie van de antisemiet aanhaalde: ‘Iemand die een meer dan redelijke hekel aan Joden heeft’.
Een paar mensen in het publiek schoten in de lach, ik ook, maar onder de Duitse collega’s viel een beschaamde stilte. In de Duitse context van de naoorlogse anti-antisemitische consensus was de interventie van mijn Amerikaanse collega niets minder dan blasfemie.
Het is een wat extreme illustratie van het punt dat in discussies over antisemitisme maar al te snel de verkeerde toon getroffen kan worden over definities, toepassingen en contexten. Het aanwijzen van antisemitisme is niet altijd zinvol, niet alle vormen van antisemitisme zijn even schadelijk, en in de discussie over definities van antisemitisme en toepassing daarvan in het maatschappelijk debat wordt vaak de kernvraag vergeten: is het goed voor de Joden? Dat lijkt me lang niet altijd het geval: ongerichte, ondoordachte en instrumentele beschuldigingen van antisemitisme maken Joden uiteindelijk kwetsbaarder.
Dit essay is geschreven binnen het thema ‘De politisering van de strijd tegen antisemitisme’ in de serie Scheuren in de naoorlogse ethiek georganiseerd door het Menasseh ben Israel Instituut.
U kunt een paneldiscussie van de auteurs bijwonen op 12 juni 15:00 uur in het Nationaal Holocaustmuseum. Inschrijven via mbii@jck.nl
Op zich is de neiging om achter elke boom een antisemiet te vermoeden niets nieuws. Joden hebben ook goede redenen voor permanente waakzaamheid: de geschiedenis van het Jodendom is doorspekt met vervolgingen. Zoals de Amerikaanse historicus Mark Mazower laat zien in zijn recent gepubliceerde beknopte geschiedenis van het antisemitisme (Over antisemitisme. Geschiedenis van een woord, Uitgeverij Nieuwezijds, 2025) is er een rabbinale traditie waarin sinat Yisrael, de haat tegen het Jodendom, een onveranderlijk gegeven is en correlaat van de claim een uitverkoren volk te zijn. Maar terecht wijst Mazower erop dat het antisemitisme zo buiten de geschiedenis wordt geplaatst: het is dan niet langer mogelijk veranderingen in aard en impact van het antisemitisme te zien.
In grote lijnen is dit een bekende geschiedenis. De vestiging van het christendom als dominante religie in Europa ging gepaard met een gewelddadige strijd tegen de concurrerende monotheïstische godsdiensten Jodendom en islam. De Verlichting en de revolutionaire scheiding van kerk en staat eisten aan het eind van de achttiende eeuw zo niet een verwerping van religie, dan toch in ieder geval een privatisering van religieuze opvattingen en praktijken waartoe het Jodendom niet in staat zou zijn.
Tegelijkertijd werd de macht van sommige Joden, gebaseerd op een prominente rol in het bankwezen, met de opkomst van het kapitalisme een nieuwe bron van anti-Joodse vooroordelen. Hoewel deze vooroordelen de maatschappelijke positie en levenskansen van Joden belemmerden, wisten Joden zich in belangrijke mate beschermd door de staten die in de eerste helft van de negentiende eeuw op basis van emancipatie-edicten hun burgerlijke en politieke rechten leken te garanderen.
Na de Eerste Wereldoorlog veranderden verschillende Europese staten van bolwerk tegen, naar instrument voor antisemitische en uiteindelijk ook genocidale politiek.
Dat veranderde aan het eind van de negentiende eeuw, toen de vorming van krachtige nationale staten een homogenisering van de bevolking op culturele en vaak zelfs biologische grondslag in de hand werkte – en Joden gezien gingen worden als parasitaire elementen die de gezondheid van de volksgemeenschap zouden aantasten. Aanvankelijk mislukten pogingen om grotere groepen op basis van dit nieuwe antisemitisme te mobiliseren, maar in Rusland en Oostenrijk, en met name in Galicië, leidde een mengeling van bovengenoemde motieven tot grootschalige pogroms en tot de vlucht van grote groepen Joden naar het Westen.
In eerste instantie oefenden staten een matigende werking uit om de ontwrichtende gevolgen van deze pogroms en vluchtelingenstromen te dempen. Dat veranderde na de Eerste Wereldoorlog, toen verschillende Europese staten veranderden van bolwerk tegen, naar instrument voor antisemitische en uiteindelijk ook genocidale politiek – niet alleen Duitsland onder bewind van de Nazi’s, maar tal van andere staten namen anti-Joodse maatregelen. Antisemitisme veranderde zo van cultureel vooroordeel en maatschappelijk ongemak in levensbedreigende staatspolitiek.
Per saldo zou de situatie nu erger moeten zijn dan in nazi-Duitsland in 1942.
De definitie en toeschrijving van antisemitisme heeft in de wereld na de Holocaust daardoor een heel andere inzet gekregen. In het licht van de Holocaust lijkt iedere vorm van antisemitisme een stap naar de totale vernietiging te zijn geworden. Het monitoren van antisemitisme gaat daardoor gepaard met permanente paniek. Of het nu gaat om slecht vertelde grappen over Joden, lamlendige voetbalhooligans, ongenuanceerde demonstranten voor de Palestijnse zaak, of rechtsradicale politici die zich keren tegen de ‘kosmopolieten’: alles weegt evenveel mee op schaal van het antisemitisme.
Deze ongesorteerde meldingen worden vervolgens opgeteld in jaaroverzichten op grond waarvan de conclusie getrokken wordt dat het antisemitisme altijd maar toeneemt. Per saldo zou de situatie nu denkelijk erger moeten zijn dan in nazi-Duitsland in 1942. Dat is natuurlijk onzin, maar het is onzin die in de hand wordt gewerkt door de ongedifferentieerde angst voor een immer groeiend antisemitisme.
Deze vrees staat haaks op een sinds 1945 wijdverbreid anti-antisemitisme. Niet alleen in Duitsland maar in veel delen van de wereld is het antisemitisme na de Holocaust tot taboe verklaard. Dat is niet alleen maar positief. Om te beginnen kruipt ook het antisemitische bloed waar het niet gaan kan en roept een taboe ook de drang tot provocatie op – niets zo schokkend, maar daarom ook verleidelijk, als een flink foute grap over Joden. Bovendien heeft het taboe op antisemitisme geleid tot wat in Duitsland Horkheimer en Adorno en in Nederland Evelien Gans hebben aangeduid als secundair antisemitisme: Joodse overlevenden en degenen die de herinnering aan de slachtoffers levend willen houden worden er dan van beschuldigd niet-Joden te belasten met een schuldgevoel, en met een beroep op ‘Auschwitz’ uit te zijn op de monopolisering leed ten bate van eigen gewin. Een lelijk vooroordeel, maar nog geen oproep tot genocide.
Joden hadden, en hebben, een belangrijke rol kunnen spelen in de strijd voor de rechten van gediscrimineerde groepen.
Dat het toch zo ervaren wordt, heeft te maken met een laatste transformatie van het antisemitisme. In de strijd tegen het staatsgeleide antisemitisme van het einde van de negentiende eeuw vonden Joden geestverwanten in andere minderheden die slachtoffer werden van de pogingen van nationale staten om culturele, sociale en politieke verschillen te elimineren.
Het is geen toeval dat Raphael Lemkin bij het munten van de term genocide niet alleen de Holocaust, maar ook de vernietiging van het Armeense volk door de Turkse staat voor ogen had. Joden hadden, en hebben een belangrijke rol kunnen spelen in de strijd voor de rechten van gediscrimineerde groepen – van de Civil Rights beweging in de VS en de samizdat in de Sovjet-Unie tot strijd tegen apartheid in Zuid-Afrika en tegen autoritaire regimes in Latijns-Amerika.
Maar de vorming van zo’n progressieve coalitie is steeds moeilijker geworden doordat het zionisme in theorie, en Israël in de praktijk, het Jodendom voor een belangrijk deel in het keurslijf van de nationale staat heeft geperst. Net zoals dat eerder en elders gebeurde, is deze nationalisering ten koste van andere groepen gegaan, in dit geval van Palestijnen, die niet alleen als minderheid in eigen land, maar ook als ondergeschikte groep in bezet gebied behandeld worden – met genocidale gevolgen. Het vormt de basis voor een kritiek op de Israëlische regering, waarin maar al te makkelijk het verschil tussen die regering, Joodse Israëliërs, zionisten en Joden uit het oog verloren raakt.
Maar het heeft ook geleid tot de hopeloze definitie van antisemitisme van de International Holocaust Remembrance Alliance, waarin het overgrote deel van de voorbeelden van ‘een bepaalde perceptie van Joden die tot uiting kan komen als een gevoel van haat jegens Joden’ (de definitie zelf is al een monstrum) de politiek van de Israëlische regering betreft.
Zo wordt de beschuldiging van antisemitisme een wapen in de nationale en internationale politiek waarin het eigen gelijk over het Israëlische regeringsbeleid zwaarder weegt dan het lot van de Joden. Anders gezegd: niet iedere strijd tegen antisemitisme is goed voor de Joden.
In deze serie De politisering van de strijd tegen antisemitisme verscheen ook in De Vrijdagavond: Inflatie dreigt voor de term antisemitisme en daarmee de effectiefste manier om het te bestrijden: ontmoetingen met Joden door criminoloog en onderzoeker bij de Anne Frank Stichting Willem Wagenaar.
Geef als eerste een reactie