Afstaan van hun kind heeft haar leven gered, het verhaal van Cari 

rijkversierde bovenkant van menukaart uit 1907

Als ik na de ochtendwandeling met Max thuiskom, tref ik Isidor en Ondine in de kamer aan; ze spelen een potje scrabble. 

Dit is het (enigszins ingekorte) hoofdstuk 28 uit het boek van Frank Vermeer Bij Leven en Welzijn. De Vrijdagavond publiceerde eerder hoofdstuk 12 Arbeid Adelt over de emancipatie van Joodse vrouwen. In dit hoofdstuk is hij in gesprek met zijn grootvader Isidor Vos (Assen 1872 – Sobibor 1943). Hij vertelt aan Isidor de geschiedenis van zijn overleden zusje Cari en het Joodse onderduikkind Corneli dat in het geheim haar plaats innam.

‘Dat was me het avondje wel, wat een belevenis, al die gezichten, het duizelde me’, zegt hij. ‘Ik was de wijn wat ontwend, zoals je zult begrijpen.’ 

Ik knik. 

‘Ben zo klaar, leuk spel, ik vrees dat Ondine van me gaat winnen, maar het loopt niet slecht, ik heb een klinker probleempje.’ 

Als het spel uit is, nemen we onze vertrouwde plaatsen weer in. 

‘Jij wilde mij wat over Cari vertellen.’ 

‘Cari’s geschiedenis is nogal bijzonder, ze is uw kleindochter niet, maar ook weer wel.’ 

Isidor kijkt me aandachtig aan. 

‘Op 22 mei 1943 is bij Jan en Ro thuis aan de Parklaan 4 in Bilthoven een meisje geboren. Ze noemden haar Caroline Grietrijntje. De huisarts dokter Hille Ris Lambers en de kraamverpleegster zuster Kromzicht hebben geholpen het kind ter wereld te brengen. De bevalling duurde bijna twee dagen. De baby bleek ernstig gehandicapt en niet levensvatbaar. Na enkele uren is ze overleden.’ 

‘Nee toch, vreselijk, wat moet dat erg zijn geweest voor Jan en Rootje. Ze waren zo zielsgelukkig dat Rootje in verwachting was. Maar dan doorziet hij onmiddellijk wat er nog meer speelt. ‘Cari is dus niet de Cari die op 22 mei is geboren?’ 

‘Nee’, antwoord ik. 

‘Wie is ze dan wel?’ 

“Toen Jan en Rootje op de dag van de geboorte en het overlijden van de kleine Cari weer enigszins bij zinnen waren gekomen, realiseerden ze zich dat hun plan om als een ‘privilegierte Mischehe met een kind’ Rootje te kunnen beschermen tegen deportatie, op de klippen was gelopen. Wat te doen? Ze hebben bliksemsnel gehandeld, wat een wonder mag heten in de emotionele omstandigheden waarin ze verkeerden.’ 

Ik vertel hem de geschiedenis van Jans bijlesleerling Rut Matthijsen en de zijnen van het Utrechts Kindercomité en de Amsterdamse Studenten Groep. 

‘Jan heeft met Rut telefonisch contact gezocht. Daarna is Rut naar Amsterdam gereisd en heeft met Wouter van Zeytveld van de Amsterdamse Groep in de Transvaalbuurt het jonge Joodse echtpaar Jacques en Rozette van Velzen-Pauer ontmoet. 

Jacques en Rozette wilden hun één maand oude dochtertje Corneli laten onderduiken. Ze hebben haar koffertje gepakt en de volgende dag, misschien enige dagen later, is Corneli opgehaald door Piet Meerburg en Iet van Dijk van de Amsterdamse Groep. 

Getweeën, alsof zij de jonge ouders waren, hebben ze met de trein Corneli in haar kinderwagen naar Bilthoven gebracht. In Utrecht of Bilthoven zijn ze opgewacht door Rut. De kinderwagen lieten ze staan bij de fietsenstalling van station Bilthoven, omdat de buurt raar zou opkijken als twee wildvreemden met het pasgeboren baby’tje in de wagen bij Jan en Rootje zouden arriveren. 

Utrechts Kindercomité, beeld privécollectie auteur

Corneli verstopten ze onder de regencape van Iet, soms sabbelde ze op een dotje watten dat in suikerwater gedrenkt was. Zo zijn ze naar het huis van Jan en Rootje gekuierd. Corneli is daar in de wieg gelegd, Rootje had door kolven de borstvoeding op gang gehouden en even later heeft ze Corneli voor het eerst gevoed. 

Vanaf dat moment ging Corneli door het leven als Caroline Grietrijntje Vermeer. Niemand heeft er iets van gemerkt, behalve de huisarts, de kraamverpleegster en Jan Kraan, de huisvriend van Jan en Rootje. Zelfs ma en tante (oma en omi) hebben nooit, ook later niet, geweten dat Cari niet de echte dochter was van Jan en Ro. 

Rootje heeft in de dagen dat de wieg leeg was babygeluidjes gemaakt om de buren in het aangrenzende huis om de tuin te leiden. Jan is op 24 mei naar het gemeentehuis van De Bilt gegaan om aangifte van de geboorte op 22 mei 1943 te doen. Er zijn geboortekaartjes gedrukt en verzonden. 

Op het officiële persoonsbewijs van Rootje – op de voorzijde was een grote letter J afgedrukt – is op 24 mei 1943 door Der Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD in Den Haag een stempel aangebracht met als tekst: Inhaber dieses Ausweises ist bis auf weiteres vom Arbeitseinsatz freigestellt, Amsterdam, den 24.5.43, Nr. 105932

Hoe Jan en Ro dat zo snel gefikst hebben is mij niet duidelijk. Is Jan met de geboorteakte van Cari op 24 mei linea recta naar het kantoor van de Befehlshaber gereisd? In ieder geval was Rootje met deze verklaring – voorlopig – veilig. Het overleden meisje Caroline is gewikkeld in een deken door Rut achter op de fiets meegenomen en begraven in de tuin bij het huis van zijn moeder aan de Haydnlaan 6 in Bilthoven. 

Jan is de dag na aankomst van Corneli op bezoek geweest bij haar ouders in Amsterdam. Hij heeft hen verzekerd voor Corneli te zullen zorgen als voor zijn eigen kind én dat het meisje na de oorlog zou worden teruggegeven aan Jacques en Rozette. 

‘Ze hebben de oorlog niet overleefd?’ vraagt hij. 

‘Jacques en Rozette zijn op 29 juni 1943 gedeporteerd naar Sobibor.’ Isidor heeft weinig tijd nodig om alles tot zich te laten doordringen. ‘Corneli had dus in de trein van 29 juni kunnen zitten’, zegt hij. ‘Haar ouders hebben de moed gehad hun één maand oude baby mee te geven aan wildvreemden. Wat een tijd van onbezorgde vreugde om een nieuwgeboren kind had moeten zijn, eindigde met zo’n offer. En tegelijkertijd was het afstaan van hun kind ook geen offer, want daarmee hebben ze haar leven gered. Als Rootje en Jan Corneli niet hadden gekregen, zou Ro misschien ook naar Sobibor gedeporteerd zijn.’ ‘Ja’, reageer ik. 

‘Lieve hemel’, zegt hij. 

[……….]

2021

Nu eerst de keuken in, tafels dekken, flessen klaarzetten. Hij zit rustig in de tuin en rookt een sigaartje. Samen hebben we de namen van de achterkleinkinderen gerepeteerd: Tonnie, Joep en Maartje van Cari en haar helaas vroeg overleden man Floor Goudriaan, Joris, Leonieke en Willemijn van Rutger-Jan en zijn eerste vrouw Marijke, Ole en Tessel van ons. Ook de namen van hun partners passeren de revue: Dada, Karin, Jan Gerd, Teun, Gerrit-Jan en Jantine. 

De bel klinkt, lawaai in de gang, en daar stroomt de hele meute binnen. Cari in een flitsend roodkleurig jurkje met veel familiebling-bling, Rutger-Jan heeft zijn vioolkist onder de arm, Christien, zijn tweede vrouw, heeft voor de gelegenheid de bloedkoralen ketting van Rootje om haar hals gedaan; het staat haar goed. 

Isidor monstert Cari en Rutger-Jan van top tot teen, besnuffelt ze welhaast, en dan omhelzen ze elkaar. De kinderen staan in een kring om hem heen, een voor een begroeten ze hem, hij lacht trots: alle namen heeft hij onthouden. Ze bekijken hem vriendelijk, nieuwsgierig ook, deze kleine man die herrezen is uit een ver verleden, jonger dan hun moeder of vader, toch hun overgrootvader. 

Ze kennen zijn levensgeschiedenis, rondom 4 mei zullen ze misschien aan hem denken, zijn leed dragen ze gelukkig niet met zich mee. 

Er gaan drankjes rond, gepraat en gelach, verhalen. De tafels zijn gedekt met damasten tafellakens en servetten waarin met sierlijke schuine letters de initialen van grootmoeder Carla Vos-Levy zijn geborduurd: CVL. ‘Dat zat bij haar uitzet’, zegt hij. De oudste delen van het met kobalt gedecoreerde (‘musselmalet’) servies van de Koninklijke Deense Porseleinfabriek behoorden eveneens tot de uitzet van Carla. Zij, Rootje en wij hebben het in de loop der jaren aangevuld. Het zilveren bestek en de opscheplepels stammen deels uit het familiezilver. De kaarsen branden, de glazen zijn gevuld. 

Hij glundert: ‘Net als vroeger, gezellig.’ 

Er is gekookt uit het schrift van Rootje met daarin recepten van haar moeder Carla. Cari maakte een grote pan bouillon met Matzeklöse, de ragout van kalfstong in zure saus met champignons is van onze hand; Rootjes hoofdmaal op feestdagen, voor ons een culinaire noviteit, en toe Linzertorte, gebakken door Rutger-Jan, die de liefde voor het bakken heeft geërfd van zijn voorouders, koffie en een glaasje cognac voor de liefhebber. 

De vegetariërs en veganisten onder de kleinkinderen hebben een apart menu. Hij neemt dat met enige verbazing waar. Veganist Joep legt hem uit wat er op zijn bord ligt en waarom. Bij het afruimen treffen we op verschillende borden nog Matzeklöse aan. 

Rutger-Jan speelt op zijn viool het Kol Nidrei van Bruch. Na afloop is het even stil, maar dan barst het geroezemoes weer los. Er gaat een pentekening rond die Max Ali Cohen ooit van Isidor heeft gemaakt. Cari houdt een geestig en lief toespraakje, hij is ontroerd. Als hij opstaat om te antwoorden herken je de ervaren spreker. 

Frank Vermeer, Bij leven en welzijn
150 jaar Joodse familiegeschiedenis, in gesprekken tussen heden en verleden
Uitgeverij Koninklijke Van Gorcum (2023)
ISBN 9789023259510

Wonder van ons samenzijn

Rustig, in welgekozen bewoordingen vertelt hij over het wonder van ons samenzijn, hoe hij altijd gehoopt heeft zijn kleinkinderen te leren kennen dat hij nu zelfs met zijn achterkleinkinderen aan tafel zit, in wier gezichten hij soms een trek of een lach van de familie bespeurt, maar die ook zo nieuw en zo mooi zijn, en dat wij en zij het bewijs zijn dat het leven heeft gezegevierd over de terreur. 

Als iedereen is vertrokken en de boel aan kant is, loop ik naar het terras. Zojuist zat hij daar nog. 



Menukaart van de op 6 mei 1907 gesloten huwelijken tussen mijn grootvader Isidor Vos en Caroline Levy en zijn broer Henri met haar zus Ida. Twee broers trouwden dus met twee zusjes.

De kaart vertoont in meerkleurendruk afbeeldingen die verwijzen naar de familiegrossierderij in koloniale waren en bakkersartikelen, waarin de beide bruidegoms met hun vader werkzaam waren: kisten met reine-claudes, sukade, vaten met kandijstroop, een zak met melksuiker. Rechtsboven is Hermes afgebeeld, de god van handel en reizigers.

Over Frank Vermeer 2 Artikelen
Frank Vermeer (Bilthoven, 1949) was advocaat in Groningen en docent Bestuursrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen. Van jongs af aan heeft hij zich betrokken gevoeld bij de (oorlogs)geschiedenis van zijn Joodse familie. Van 2016 tot 2023 was hij voorzitter van het Oorlogs- en Verzetscentrum Groningen, sinds 2016 is hij voorzitter van de stichting Behoud Synagoge Winsum.

1 Comment

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*