Van ‘Arbeid Adelt’ naar vrouwenkiesrecht

Frank Vermeer bij de synagoge van Winsum

De Groningse jurist Frank Vermeer, tegenwoordig voorzitter van de Stichting Behoud Synagoge Winsum, beschrijft in zijn recent verschenen boek Bij leven en welzijn de geschiedenis van de families Levy, Boasson en Vos.

De Vrijdagavond publiceert het twaalfde hoofdstuk over de emancipatie van Joodse vrouwen. Vermeer ontwikkelt een heel eigen stijl, een mengsel van fictie en non-fictie. In dit hoofdstuk is hij in zijn tuin in Winsum in gesprek met zijn overgrootmoeder Rosalie Vos-Boasson (1844-1926). 

Lustobject, kinderfabriek, moeder en huishoudster

Ze kijkt uit over het water. Een borduurwerk op haar schoot. Soms valt haar kin op haar borst, er klinkt licht gesnurk, dan schrikt ze weer wakker. Na een uurtje schuift ze weer bij mij aan. We eten boterhammen uit het vuistje. 

‘Wilt u nog iets vertellen over de vrouwenbewegingen waar u bij betrokken was?’

‘Van jongs af aan voelde ik het als een onrecht dat de vrouw ondergeschikt was aan de man, dat zij niet dezelfde rechten had als de man, dat haar enige functies bedgenoot of beter gezegd lustobject, kinderfabriek, moeder en huishoudster waren. 

Behoorlijk behoudend

Volgens de joodse leer was van echte ondergeschiktheid van de vrouw aan de man geen sprake, maar dat betekende allerminst dat de positie van de vrouw beter was dan bij andere Nederlanders. Integendeel, Joden waren daarin behoorlijk behoudend. Ze zijn natuurlijk meesters in het vinden van allerlei teksten van de een of andere rabbi of Talmoedgeleerde of van weet ik wie, waaruit moet blijken dat er lichamelijke, emotionele en psychologische verschillen bestaan tussen man en vrouw, die bepalend zijn voor hun taak in het leven en positie ten opzichte van de man. Misschien waren man en vrouw formeel niet ongelijk, maar de onwrikbare taak van de vrouw is kinderen baren, liefst veel, want daardoor draagt ze bij aan het voortbestaan van het Joodse volk. 

Allengs liet ik mij door al die boekenwijsheid niet meer imponeren. Ik ben lang een gelovig mens gebleven, maar ik kon niet geloven dat de bestemming van de vrouw het huis is. Wat mij nog het meest dwarszat, was dat mannen het geld verdienden, allerlei maatschappelijke en religieuze functies uitoefenden – kijk maar wie er in de synagoge de dienst uitmaakten – terwijl de vrouw in stilte leefde. Je hoorde en zag haar niet. Bij leven leek het alsof ze niet bestond, na haar dood was het alsof ze nooit geleefd had. Daarom wilde ik werken en niet domweg met de eerste de beste trouwen om vervolgens de rest van mijn leven voor hem en kinderen te zorgen. 

Ook ik moest in ons huwelijk opkomen voor mijn eigen plek. Maar zoals gezegd was Hartog behoorlijk bij de tijd. Hij gaf mij de ruimte die ik nodig had om mijn doen en laten zelf te bepalen, hoewel hij over het geld ging; elke week kreeg ik van hem huishoudgeld, eens per maand kleedgeld. Hartog en Isidor waren denkers, ze lazen veel, ze wisten van alles over politiek en economie enzovoort, soms kon ik ze ternauwernood volgen. Zo zat ik niet in elkaar. Maar ik wist wat ik wilde, wat in mijn kop zat, zat niet in mijn …, vul zelf maar in. Ik ging recht op mijn doel af.

Betsy Perk en ‘Arbeid Adelt’

Ik ben altijd naaiwerk blijven doen. Kort na ons huwelijk was de Algemene Vrouwenvereeniging ‘Arbeid Adelt’ opgericht door Betsy Perk. ‘Arbeid Adelt’ wilde vrouwen uit de midden- en hogere klassen de gelegenheid geven om voor geld te werken. Je begrijpt hoezeer mij dat aansprak. Toen de jongens klein waren, produceerde ik nu en dan wat. Het ging mij niet om het geld, maar het gaf mij een gevoel van kracht, vrouwenkracht, als er wat verkocht werd. 

In 1871 werd er door ‘Arbeid Adelt’ een verkooptentoonstelling van handwerk gehouden. Bijzonder was dat de namen van de maaksters bij het werk vermeld waren. Dat was een soort demonstratie waarmee vrouwen aangaven geld te willen verdienen. Bij ons in Assen werkten we samen in een klein groepje. We noemden ons ‘Tegendraads’. Mooi toch? 

Later, toen de jongens op eigen benen stonden, ben ik veel meer gaan werken voor ‘Arbeid Adelt’. Op een gegeven moment is er ruzie in de vereniging ontstaan. Een aantal vrouwen wilde vooral financiële ondersteuning bieden aan mindervermogende vrouwen, die hun handwerken anoniem mochten aanbieden. Betsy Perk hield vast aan haar uitgangspunt dat vrouwen uit haar kring zich lieten zien door op eigen naam te exposeren en te verkopen. De beide groeperingen hebben het conflict niet kunnen bijleggen en zo is ‘Tesselschade’ ontstaan. 

Geen reclame

In mijn slechtste momenten vond ik dit wel typisch vrouwengedoe. Vreselijk, je had die vergaderingen eens moeten meemaken. Geen reclame voor vrouwen! Maar dat hield ik voor mijzelf. De drie heren thuis wisten deze zwakke plek tot hun genoegen helaas maar al te vaak te vinden. 

Enfin, ik ben ‘Arbeid Adelt’ trouw gebleven. Mij ging het er toch in de eerste plaats om aan te tonen dat vrouwen productieve arbeid konden verrichten, zelfstandig moesten kunnen deelnemen aan het arbeidsproces. ‘Tesselschade’ was meer een gezelschap van deftige dames wier echtgenoten genoeg verdienden om hen vrij te stellen van werk, zodat ze zich konden wijden aan de ondersteuning van vrouwen die moeite hadden de eindjes aan elkaar te knopen. Nuttig werk, zeker, maar volgens mij te weinig gericht op de emancipatie van vrouwen. Een kakgezelschap met goede bedoelingen, zo kun je ‘Tesselschade’ het best karakteriseren. Wij behoorden allerminst tot het arbeidersvolk, maar bij die deftig doende dames voelde ik mij niet op mijn gemak. 

Vrouwenkiesrecht

Het belangrijkste van al was voor mij het vrouwenkiesrecht. Het begon bij Aletta en zette zich voort toen Isidor lid werd van de Vrijzinnig Democratische Bond. De VDB was opgericht in begin 1900, geloof ik. In het beginselprogramma uit die periode was het algemeen kiesrecht voor mannen én vrouwen opgenomen. Isidor voelde zich door hun partijprogramma sterk aangesproken. 

Achteraf gezien is het vreemd om te bedenken welke invloed Isidor op Hartog en mij heeft gehad. Hij stond vierkant achter het vrouwenkiesrecht en de sociale hervormingen die ongelijkheid tussen mensen moesten wegnemen. Aan de andere kant was hij sceptisch over het rode gedachtegoed, zoals de klassenstrijd en de beperking van het eigendomsrecht.’  

‘Waren jullie religieus?’

‘Hartog en ik waren op een bepaalde manier wel gelovig. Zo waren we opgevoed. Wij hebben lang gedacht dat er een god was die de wereld geschapen had en die ons leven op een bepaalde manier bestuurde. Isidor is nooit een religieus mens geweest, het zat gewoon niet in hem. Hij geloofde niet in God of de messias; de religieuze verplichtingen die wij in acht moesten nemen voelden voor hem als een dwangbuis. Hij had een broertje dood aan het eindeloze gepalaver in de synagoge en de Talmoedscholen over wat deze of gene geleerde bedoeld zou hebben met zinnetje zus of zo. Al deze dingen beperkten volgens hem de mens in zijn mogelijkheden zelf richting aan zijn leven te geven. Vrijheid en gelijkheid, daar ging het volgens hem om. Isidor was wat je noemt een echte vrijdenker, hoewel hij als ik mij goed herinner nooit lid is geweest van een vrijdenkersvereniging.

Hartog en ik lieten ons door zijn denkbeelden beïnvloeden. Denk niet dat Isidor ons dat opdrong. Integendeel, hij was geen dwingeland, eerder een bezadigd man die rustig vertelde hoe hij over maatschappelijke vraagstukken dacht. Daarmee overtuigde hij ons en wakkerde hij het vuur bij mij aan, hoewel we hem niet altijd konden bijhouden. 

Afstand van joodse geloof

Zo namen wij meer en meer afstand van het joodse geloof; de druk en de onvrijheid die uitgingen van orthodoxe denkbeelden begonnen ons tegen te staan. Maar er waren rituelen die zo diep in ons zaten, zoveel gevoelswaarde hadden, dat wij ze in ere hielden. We aten de gerechten die bij elk feest hoorden, we vierden sabbatavond, we reciteerden sommige spreuken en gebeden. Daar zijn we wel bij gevaren. Hoe zit dat eigenlijk bij jou?’

‘Geloof is niet aan mij besteed, grootmoeder.’

‘Ik vermoedde het al. Maar leer één ding van mij, liefst meer overigens: Joodse tradities en rituelen moet je in ere houden, ook al ben je zo ongelovig als een aap, dat is je identiteit. Je moet nooit vergeten waar je vandaan komt.’ 

‘Hmm. En Henri, was hij gelovig?’

‘Henri was uit ander hout gesneden. Hij nam het leven veel minder zwaar dan Isidor, die bloedserieus kon zijn. Henri was van ‘leve de lol’. Voor het geloof had hij geen enkel talent. Politiek had niet zijn interesse. Als Isidor weer eens een van zijn politieke betogen hield, met zijn kijk op de wereld schermde, liet hij een knetterende wind en dan lachte hij zich slap. Henri hield van gezelligheid, grappen, een goed glas, én van de meisjes. Diep in zijn hart was hij het denk ik wel eens met Isidor, ofschoon ik betwijfel of hij tijdens zijn huwelijk Ida de ruimte heeft gegeven die haar toekwam. Aan het begrip vrijheid gaf hij een invulling die primair op zichzelf gericht was.’

‘Wat bedoelt u daarmee?’

‘Een andere keer misschien. Ik heb al te veel gezegd. 

Wilhelmina Drucker en Aletta Jacobs

Hoe kom ik nu opeens op geloofszaken terecht? Ik ben helemaal de weg kwijt.’

‘Vrouwenkiesrecht!’

‘O ja, vrouwenkiesrecht. De VDB. Er werden in die tijd bijeenkomsten georganiseerd door de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht. Ik ben ergens rondom 1907 lid geworden. Het sprak mij aan dat twee Joodse vrouwen, Wilhelmina Drucker en Aletta Jacobs, in de leiding van de vereniging zaten. Dat was op zich al een vorm van emancipatie, net zo als het bemoedigend was dat in de VDB Joodse mannen als Van Raalte en Drucker, de broer van Wilhelmina, prominent waren. 

In de loop der tijd werden meer en meer mensen met een Joodse achtergrond lid van die partij. Ik was allesbehalve een rooie, maar ik moet toegeven dat rooie vrouwen veel betekend hebben voor de vrouwenemancipatie. 

In 1917 werd het passief kiesrecht voor vrouwen ingevoerd. Ik meen mij te herinneren dat Suze Groeneweg van de SDAP de eerste vrouw was die in de Kamer is gekozen. Het algemeen vrouwenkiesrecht stond vanaf 1919 in de wet. Isidor was er trots op dat het een initiatiefwetsvoorstel was van Henri Marchant, destijds de grote man van de VDB. Marchant zelf vond dat de meeste eer toekwam aan Aletta Jacobs. Terecht! De eerste verkiezingen waaraan vrouwen mochten meedoen waren in 1922. Die dag vergeet ik nooit meer. We kleedden ons alsof we naar een feest gingen en we waren zelfs een beetje zenuwachtig of we het wel goed zouden doen. Zeven vrouwen zijn in de Kamer gekozen.

Nardus en Agnes de Vries-Bruins

Nu we het toch over emancipatie hebben, moet ik even stilstaan bij Nardus en Agnes de Vries-Bruins. Je herinnert je nog dat op ons huwelijksfeest mijn lievelingsnicht Betzij Boasson aanwezig was, zij was getrouwd met een woonplaatsgenoot van jou: Hartog de Vries. Hun zoon Nardus huwde Agnes Bruins, dochter van een liberale predikant uit Noord-Holland. Een gemengd huwelijk dus, wat nog niet zo gebruikelijk was. Geen van beiden was bovendien gelovig, ook al niet erg gemiddeld. Hartog had in Winsum een vellenbloterij, weet je wat dat is?’ 

‘Een vilderij toch?’ 

‘Ja, ze vilden beesten en handelden in de huiden en wol. Het was een behoorlijk bedrijf voor die tijd: tien werknemers. Nardus voelde er niets voor het bedrijf voort te zetten; zijn interesse lag in de politiek. Hij werd directeur van de coöperatie ‘De Toekomst’ in Groningen, die een aantal bakkerijen exploiteerde. Voor de SDAP zat hij in Gedeputeerde Staten van Groningen en een jaarlang was hij wethouder van Volkshuisvesting van de gemeente Groningen. In 1924 overleed hij na een korte ziekte. 

Studie geneeskunde

Agnes wilde na haar middelbare school zo snel mogelijk financieel zelfstandig zijn – helemaal mee eens – ze werd onderwijzeres. Dankzij haar inkomen was ze in staat de studie geneeskunde in Groningen te bekostigen. Ze vestigde zich in Groningen als zenuwarts. Dat was geen sinecure, want het aantal vrouwelijke artsen was heel gering. Zenuwartsen idem dito, die werden bovendien met het nodige wantrouwen bekeken. Ik zag ook het nut van dat beroep niet in, maar dat terzijde. Enfin, begin 1900 zal ze zich aangemeld hebben bij de SDAP. Agnes was lid van de gemeenteraad van Groningen en van Provinciale Staten. In 1922, ik heb het nog mee mogen maken, werd ze gekozen in de Tweede Kamer. Overigens heb ik niet op haar gestemd; mijn stem ging vanzelfsprekend naar een VDB’ster: Betsy Bakker Nort. Agnes was een fikse vrouw. Je zult het niet geloven, maar met haar vergeleken ben ik een elfje. Zij was een gedreven voorvechtster van het vrouwenkiesrecht en ze heeft zich ook ingezet voor het recht op arbeid voor de vrouw, voor zuigelingenzorg, tuberculosebestrijding, zorg voor geesteszieken enzovoort; allemaal onderwerpen waarvoor de Kamer tot dan toe nauwelijks aandacht had gehad. 

Ik heb haar op verschillende familiebijeenkomsten ontmoet. Een markante vrouw, niet op haar mondje gevallen. De roddel ging dat ze onvriendelijk en bits was, een bitch zouden jullie nu zeggen. Ik heb dat nooit gemerkt. Ze was heel duidelijk en ging voor niemand opzij, in het debat zal ze vast scherp zijn geweest. De mannen in de Kamer heeft ze van jetje gegeven, dat geef ik je op een briefje. Maar in de familiekring was daar niets van te merken, ze was warm en gezellig. 

Synagoge in Winsum

Wat heb jij eigenlijk te maken met Nardus en Agnes?’

‘Sinds een jaar of wat heb ik van doen met de voormalige synagoge in Winsum. De synagoge is in 2011 gerestaureerd. Het gebouw wordt voor sociaal-culturele activiteiten geëxploiteerd. Met de opbrengsten kunnen we het gebouw in stand te houden. Ik ben voorzitter van het stichtingsbestuur. Toen in 1934 de synagoge niet meer levensvatbaar bleek, omdat de kille te klein was, is het een vakbondshuis geworden van de ‘Eerste Winsumer bestuurdersbond’. Nardus was daar actief in. Wegens de verdiensten van Nardus heeft het gebouw jarenlang zijn naam gedragen: ‘N.A. de Vrieshuis’. Het gebouw wordt nu weer aangeduid als de ‘voormalige synagoge’. In de tuin naast de synagoge is enige jaren geleden een amandelboom geplant ter nagedachtenis aan Nardus en Agnes: de ‘N.A. de Vriesboom’ of ‘de Boom van Nardus en Agnes’. Hartog en Betzij en overigens ook Hartogs ouders Izaak de Vries en Reintje de Vries-Vos zijn begraven op de Joodse begraafplaats in Winsum. Als ik er met Max langsloop, groet ik altijd even.’

Eind van mijn Latijn

‘Ach Reintje, een echte Grunningse. Ook familie, maar dan van de Vos-kant. Ze is heel oud geworden. Een geestig mens, maar een bekstuk eerste klas, excusez le mot. Wat zit ik toch te ratelen? Ik ben aan het eind van mijn Latijn, jongen. Zullen we morgen verdergaan? Dan moet je alles over jouw leven vertellen.’


Frank Vermeer, Bij leven en welzijn
150 jaar Joodse familiegeschiedenis, in gesprekken tussen heden en verleden
Uitgeverij Koninklijke Van Gorcum (2023)
ISBN 9789023259510


cover: Frank Vermeer voor de Synagoge Winsum, foto Herman Spier

Ondersteun nu

De Vrijdagavond

uw wekelijkse kwaliteitskrant

donaties gaan naar de anbi-Stichting Hallo Joods, de uitgever van

De Vrijdagavond, en zijn aftrekbaar als gift goede doelen

kaarsjes in ronde paarse vorm, het icoontje van De Vrijdagavond
Over Frank Vermeer 2 Artikelen
Frank Vermeer (Bilthoven, 1949) was advocaat in Groningen en docent Bestuursrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen. Van jongs af aan heeft hij zich betrokken gevoeld bij de (oorlogs)geschiedenis van zijn Joodse familie. Van 2016 tot 2023 was hij voorzitter van het Oorlogs- en Verzetscentrum Groningen, sinds 2016 is hij voorzitter van de stichting Behoud Synagoge Winsum.

Geef als eerste een reactie

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*