‘Katholiek worden is een koud kunstje’, meende zijn moeder. ‘Je hoeft enkel die idiote katechismus in je kop te stampen.’ En dus ging ze overstag, ook uit angst alleen te blijven, nu ze deze ooit roomse jongen stevig beet had.
‘Wat antwoorden onthouden. Iets met Jezus.’ Geen jarenlange talmoed-thorales, maar een pater die na elke geslaagde overhoring zijn vieze zweethanden op het hoofd van de bekeerling legde en die daarna afveegde aan zijn steeds minder witte habijt. En uiteraard een half emmertje heiligwater over het hoofd. En hóp, daar was Jezus als een duveltje uit een doosje. Of toekijkend van een alomtegenwoordig kruisje.
Daar ging wel een haast Oudtestamentische boetetijd van zeven jaar aan vooraf. Toen zij, pal na de bevrijding van de provincieplaats, haar vriendje influisterde: ik moet je wat zeggen, dacht hij nog, in zijn onschuld: ze kan niet zwanger zijn, want we hebben enkel gezoend.
Meer wist hij ook niet, want ze zouden uiteindelijk beiden als knaap en maagd het huwelijk in gaan. Maar de bekentenis bleek erger dan een ‘moetje’. Zij met dat brilletje en geblondeerde krulhaar was ondanks die nonnenschool niet katholiek.
Sterker nog: ineens kwam ook een heel erg niet-katholieke moeder uit de Amsterdamse kast. Daar had hij niet op gerekend. En zijn eigen familie was evenmin blij. Maar het duo zette door en dus boycotten beide kanten hen zeven lange, lange jaren. Waarin er enkel gezoend werd. Hij mocht, tussen de kweekschool door, zijn meisje in Mokum alleen op zaterdag zien, wat los van de treinreis, geen handige dag was gezien haar achtergrond. Haar moeder peperde dat nog eens extra in door de twee te begeleiden op de Zuidelijke Wandelweg, er steevast twintig stappen achteraan stiefelend. Want, zei ze, ‘wij mogen op sjabbes maar een afgemeten aantal stappen maken, naar sjoel en terug.’
Het was de jongverloofden niet duidelijk of ze dat van die stappen en die sjoel zelf verzonnen had of dat het onderdeel was van die befaamde zeshonderd-en-nog-wat regels. Of van het Algeheel Matriarchaal Sabotageplan. Maar omdat het duo als eerste compromis had besloten dat religie tussen hen geen enkele rol zou spelen, werd het die wandelweg. Met ma er als chaperonne achteraan luid de stappen tellend. Bij vierhonderd of zo schalde de schoonmoeder over de dijk: ‘Jantje!’ (Ze heette immers Mirjam, in de wandeling ‘Jantje’.) ‘Omkeren!’ Om vervolgens luid aftellend, ‘driehonderd negen en negentig! Driehonderd acht en negentig’, het marstempo op maat te houden.
Zo wandelden ze het huwelijk in, maar ook niet zonder slag of stoot. Want toen haar moeder weigerde ‘waar dan ook’ naar haar huwelijk te komen, plande de dochter opzettelijk de RK kerkelijke inzegening daarvan pal aan de overkant van haar moeders woning aan de Amstelveenseweg zodat die tandenknarsend vanaf het hoekbalkon moest toekijken hoe haar dochter in een smetteloos witte trouwjapon de paapse parochiekerk binnen schreed en daar ‘pauselijk’ werd ingepalmd.
Zo was het vanaf het begin af aan een huwelijk van heen en weer, van pendelen en compromissen, waarin de donkere bezettingsjaren, meenden ze, alleen al ruim opwogen tegen de generaliteitstijd, waarin Brabant bezet was, omdat zij zonder die oorlog elkaar nimmer ontmoet hadden.Twee koningskinderen, ‘sy hadden malcander soo lief; sy conden byeen niet comen, het water was veel te diep.’ Maar in tegenstelling tot die middeleeuwse legende eindigde het niet met een duoduik in de diepte, al had het er af en toe veel van weg.
Zij moest immers vanuit haar geliefde hoofdstad verkassen naar Brabant waar zij haar hele verdere leven grote moeite had het lokale lingo in de provinciestad te verstaan. Zodat haar zoon al vroeg mee moest naar bakker en groenteboer, als synchroonvertaler en jong ondertitelaar. ‘En wè zallut verders zijn veur uwes? Wè mottegijnog? Peule messchient?’ ‘Hij vraagt of je wellicht nog iets van doperwten nodig hebt, mama.’ ‘En èrpel?’ ‘Of aardappelen.’
Een religieloze relatie tussen uiteenlopende culturen, weerspiegeld in de namen van de kinderen, die bij hun tweede naam braaf werden vernoemd naar wederzijdse ouders, maar met geheel nieuwe, in geen enkele afdeling voorkomende voornamen. Dat was háár idee. En overwinning.
In een opgewekte bui wilde ze nog wel eens, de handen in de afwasteil, luidkeels Faust aanroepen: ‘Zwei Seelen wohnen, ach! in meiner Brust!’ Want zij kende haar klassiekers. Zij had, tot ze er vanaf moest van die verdomde Moffen, wel degelijk op het Gym-na-si-um gezeten. Ze wapende zich de hele jaren vijftig door met dichtbundels, van zowel klassiekers als Vijftigers – háár link met de hoofdstad, de bewoonde wereld buiten Brabant, háár navelstreng met de beschaving ergens voorbij de Maas.
Elke aanslag op die wereld, haar wereld, werd keihard afgeslagen. Zo herinnerde haar zoon nog heel lang dat hij, onder de tafel met autootjes spelend, plotseling de penetrante sigarenlucht van de pastoor waarnam, die, pakweg een half jaar nadat zijn zusje was geboren, het gezin met een bezoek vereerde bij afwezigheid van de vader des huizes. Die was immers op zijn werk, een combinatie van Roomse scholen en gekkenhuizen, terwijl de samenspraak tussen zijn vrouw en de eerwaarde die middag alles had van een scène uit een gesticht. Hij hoorde hoe boven hem de sigarendoos en de sherry werd aangerukt. En hoe de pastoor tijdens het aanvankelijk nog oppervlakkig verlopende gesprek zich achteloos liet ontvallen: ‘En mevrouw, wordt het niet weer eens tijd?’
Zij, eveneens achteloze onschuld veinzend, deed eerst nog alsof ze hem niet begreep. ‘Wat bedoelt u, meneer pastoor?’ Zij moest immers ook, als echtgenote van een man, als hotemetoot hoog opgeklommen in de paaps-pedagogische hiërarchie, de positie van haar man niet beschadigen.
Nadat de kerkherder voor een tweede en derde keer de vraag herhaald had, kon ze dat niet meer volhouden en zette de zwartrok buiten. ‘U mag uw sherry nog opdrinken, maar uw sigaar rookt u verder maar buiten op. Ik heb geen zin in uw bemoeienis met mijn eventuele gezinsuitbreiding.’
Daar kon de kerkherder het mee doen. Ze zei het haast langs haar neus weg, een neus die ze overigens al veel eerder had ‘laten rechtzetten’ omdat ze dan ‘beter kon ademen.’ Afzetten tegen haar achtergrond was evenmin vreemd aan de ingreep.
Tevergeefs: na het pastoorsincident gonsde door de provinciestad ‘dat de Jodin van de gekkendirecteur, meneer pastoor had buitengezet.’ Na een decennium, ineens weer ‘die Jodin.’ Toch was het, alles bezien, een goed huwelijk. Maar haar zonen werden gemakshalve besneden én gedoopt, want je weet maar nooit.
Cine Mediene: deze serie, waarvan dit de vierde aflevering is, beschrijft in korte filmische sfeerschetsjes een kehille in de mediene.
Cine Mediene 1 Een kathedrale koe
Cine Mediene 2 Lompen en metalen
Cine Mediene 3 Een valse Ausweis
cover: Zuidelijke Wandelweg
Geef als eerste een reactie