Zijn eerste kennismaking met het lokale Jodendom eindigde in laveloze dronkenschap. Hij was dertien en hoorde zijn moeder wel kijven, maar met zijn puberale kop in de pleepot verstond hij niet wat ze precies zei. ‘Waar zat jij? Waar ben jij zo ziek geworden? Bij die Joden zeker?’
Ja hoor. Bij die Joden. Hij was er nog wel zo trots op dat hij als volwassene mee had gemogen naar het ‘sjiwwe zitten’, een vreemd oriëntaals ritueel na het overlijden van een familielid van de lompenkoning waarbij een weeklang na het haast afgeraffelde gebed steevast de fles op tafel kwam.
Een geheim genootschap, een vrouwloze kring van veeboeren, met geringde vingers waarmee ze in je wang knepen, volcontinu kauwend op dikke bolknakken uit blikken Agio-doosjes.Tegen de tafel stonden hun kleine rotan stokjes die hij enkel kende uit Charley Chaplinfilms. Een milieu, leerde hij later, van overcompensatie – ze hadden de oorlog overleefd en dat zou de wereld g-ddomme weten ook.
Hij dacht nog wel dat Joden enkel onzichtbaar in de schoenen- en sigarenindustrie zaten, maar dit was een geheel nieuwe wereld van luidkeels plat Brabants pratende, bijna échte mensen, die hem niettemin behandelden als de scholier die ze ervan verdachten alle kennis paraat te hebben. ‘Da witte gij wel van school, witte niedan?’ Hij kende ze ook wel, maar van afstand. Hoe ze op de grootste veemarkt van het land, in enorme hallen tussen loeiende koeien en krijsende biggen in elkaars handen sloegen en aan het eind van de middag, met soms een tussenstopje op de parallel aan het spoor lopende Maijweg – in de volksmond vanwege de vele dames daar bijgenaamd de Naaiweg – met hun rottinkje zwaaiend weer hun bij de kathedraal geparkeerde auto’s opzochten. Of, zoals deze week, met de sjoel als eindstation. De overledene werd er niet herdacht met de limonade die hij was gewend. Na elk glas werden de gebeden krachtig bezegeld met een harde klap op tafel. ‘Voor ons en heel Jisraeel, weïmróe omein – zegt hierop omein.’ En dat was dan ook zijn enige hem bekende bijdrage: ‘omein!’
De vader van de later bekende schrijver had zich aan dat marktmilieu ontworsteld, had hij begrepen van de toen nog niet bekende schrijver toen die als medepuber in de parallelklas van het statige gymnasium zat. Net als hij op de eerste rij, maar of hij, zoals andere klasgenoten op de eerste bank, ook stiekem voetjevree met de lerares Frans, écht juffrouw Lekker hetend, die daartoe speciaal haar schoenen uitdeed, was onbekend.
Maar ondanks zijn omslachtige omschrijvingen wist iedereen wel dat hij de zoon was van ‘Lompenjood de Winter’ die zich als marktkoopman en nog wat beroepen in de marge omhoog had gewerkt tot een huis in Zuid. De later bekende schrijver schaamde zich op school een beetje voor zijn vader en liep als compensatie met ingewikkelde Duitse boeken van schrijvers die hij veel later herkende als Peter Handke, over het schoolplein. Maar de drie enorme hallen buiten de stad spraken duidelijker boekdelen: op de eerste stond ‘De Winter en zonen’, en op de andere twee ‘Lompen’ en ‘Metalen.’
Zijn vader was lokaal bekend van de grote Amerikaanse Ford Mercury met open achterklep, waarmee hij langs bouwplaatsen reed om daar dankbaar dakgoten en regenpijpen te verzamelen. Die vouwde hij op tot een harmonica waar hij net zo lang op danste tot het zink handzaam achterin zijn slee paste. ‘Zo,’ zei hij dan voldaan, ‘weer een gulden verdiend.’
Dat was lang voordat de schrijver en hij een school deelden: diens vader was toen al vroeg overleden, hetgeen een van de reden was dat hij ontzien werd voor de gymles en hij de enigszins gezette jongen met opvallend zwartsluik haar af en toe tegenkwam in de overblijfklas. Zijn ouders hadden de oorlog, die daar al eind 1944 was afgelopen, overleefd in een scenario waar geen roman recht aan zou doen.
Volgens de verhalen van zijn eigen moeder zaten die ouders ‘half of helemaal’ ondergedoken in de binnenstad in een binnenstadswijk van zo twijfelachtig allooi dat er bordjes omheen stonden met ‘voor Duitse militairen verboden.’ Dat gaf al een vrijwel zekere veiligheid, maar, als hij nogmaals zijn moeder mocht geloven, woonden ze ook in bij een weduwe wiens eerdere man ‘fout was geweest’ en die vervolgens in haar levensonderhoud voorzag ‘door Duitse militairen te troosten.’
Volgens weer andere verhalen was de vader van de schrijver in de oorlog openlijk werkzaam geweest als butler in restaurant ‘Lohengrin’ op de markt, dat, tot het bij een bombardement afbrandde, een geliefd lokaal was bij de bezetter. Daar zou hij, alweer volgens de verhalen, hebben meegemaakt dat een Duitse militair, op Joden scheldend, door zijn meerdere werd vermaand dat ‘Juden auch Menschen sind’. Daarop trakteerde de openlijk ondergedoken Joodse schrijversvader het geuniformeerd gezelschap op een rondje Oranjebitter, al heette dat toen anders. Een drankje dat ze dankbaar aanvaardden zonder de diepere betekenis ervan te doorgronden.
Dat was andere koek dan zijn eigen vader die zich er hoogstens op kon beroepen als HBS’er de bezetter niet meteen de weg te hebben gewezen door schools de eerste alinea’s van een bekende grammofoonplatencursus Duits op te dreunen. ‘Wir befinden uns im Haus der Familie Schneider. Vater liest die Zeitung. Lisa sitzt am Klavier. Die Mutter näht.’
Na diverse pogingen gaven de Duitse soldaten het vermoeid op. ‘Die jongeman is gestoord.’
Cine Mediene: deze serie, waarvan dit de tweede aflevering is, beschrijft in korte filmische sfeerschetsjes een kehille in de mediene.
Cine Mediene 1 Een kathedrale koe
Geef als eerste een reactie