De onwaarheid naar eer en geweten, echt niet alleen op het Binnenhof

Ja, ook de Eeuwige zelf spreekt niet altijd de waarheid. Soms, heel soms, verdraait Hij woorden.

“De engel vertelt aan Abraham dat hij over een jaar terug zal komen: ‘En dan, je zult het zien, heeft jouw vrouw Sara een zoon’. Sara luistert mee bij de ingang van de tent en hoort deze boodschap. Zij lacht in zichzelf: ‘Ik ben afgeleefd, zou ik nog lust hebben? Mijn man is al zo oud!’.” (Bereesjiet 18:12)

Ook in de Tora is de waarheid niet absoluut

G’D confronteert Abraham met de woorden van zijn vrouw: “Waarom lacht Sara en zegt zij ‘zal ik echt nog kunnen baren? Ik ben al oud’.”

Het valt onze Schriftgeleerden onmiddellijk op dat Sara weliswaar lacht over haar man met haar woorden ‘Die is al oud’. Maar wanneer de Eeuwige Sara’s woorden tegen haar Abraham herhaalt zegt Hij niet dat Sara over haar man heeft gezegd dat ie al oud is. De Eeuwige maakt er iets moois van door te zeggen dat Sara het heeft over haar eigen ouderdom, over zichzelf. Niet over de ouderdom van Abraham. Dat zou alleen maar frictie geven tussen de twee partners. “Kom nou, wie is te oud om kinderen te krijgen. Jij of ik?”  G’d kiest er ter wille van de vree voor om dan toch maar Sara’s woorden iets te verdraaien. In een goed huwelijk stookt Hij niet. Zelfs ten koste van de waarheid.

Voor de Eeuwige is de waarheid niet altijd het hoogste grootgoed. Er bestaan soms hogere waarden dan séc de waarheid.

Deze bovenstaande passage uit de Midrasj vormt de basis voor het toepassen van de Joodse wetgeving daar waar het om het begrip “waarheid” en om “feiten” gaat. Soms gaat het zelfs om het verdraaien van de waarheid. Een andere keer om het verhullen of zelfs het verzwijgen van de waarheid.

De zwijgplicht   Rabbijn Yechezkel Landau schrijf, tweehonderd jaar geleden in zijn responsa-boek Noda Biyehuda over een ingewikkelde gezinskwestie.  

Het jodendom kent deze zwijgplicht en de discussie erover ook.

Door overspel van een van de partners ontstond in een gezin een situatie waarin er eigenlijk niets anders meer mogelijk was dan de familieleden te informeren over de verschrikkelijke dingen die zich hadden voorgedaan en de consequenties hiervan voor het gezin.

‘Alleen’, zo concludeert, rabbijn Landau, ‘zal de schaamte en morele schade voor de familieleden, onder wie de kinderen, zo groot zijn, dat het maar beter is om de zwijgplicht te bewaren. Gewoon niets te vertellen’  

Niet alle tijdgenoten deelden de mening van rabbijn Landau.

Aan de hand van onder andere dit voorbeeld publiceerde de Amerikaanse rabbijn Alfred S. Cohen in The Journal of Halacha and Contemporary Society in 1984 een artikel On Maintaining A Professional Confidence (De handhaving van het professionele waarheid en het beroepsgeheim.) Zoals rabbijn Landau al liet zien, toont ook dit stuk dat de discussie over dit onderwerp niet van gisteren is.

Het strafrecht Een strafrechtadvocaat kan zich voor grote dilemma’s geplaatst zien. Hij hoort bijvoorbeeld hoe zijn cliënt mensen schade wil gaan toebrengen. Zowel in de omgeving van de cliënt als van de slachtoffers kunnen zich familieleden bevinden. Hij zou deze familieleden kunnen waarschuwen. Maar wat schrijft zijn beroepscode hem voor? Mag hij uit de school klappen en de omgeving van de cliënt waarschuwen, of is het beter om zich aan de zwijgplicht te houden?

Chewre Kadisha Ook in de ‘takanot’, de regelgeving van vaak eeuwenoude Joodse ‘Doodgraverscolleges’, – de Chewre Kadisha’s – vinden we de zwijgplicht terug. Deze gaat soms behoorlijk ver: zodra de leden de ruimte hebben verlaten waar zij de wassing en het kleden van de overledene hebben verricht, mogen zij niets meer zeggen over hoe zij de overledene hebben aangetroffen en over het wassen en het kleden. Ook niet tegen elkaar. Ondanks dat zij zelf de handelingen hebben verricht, mogen zij er nooit meer over praten. Ook niet op aandrang van de naaste familie. Ze hebben hun taak volbracht en het geheim blijft tussen hen en de overledene.

De medische stand In Duitsland gingen er vorig jaar na aanslagen en terreurdreigingen stemmen op om de zwijgplicht van artsen te versoepelen.

De Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter Bevordering van de Geneeskunst heeft haar leden een aantal jaren geleden het volgende voorbeeld voorgelegd: Een huisarts hoort dat een jonge enigszins teruggetrokken patiënt met meervoudige gezondheidsproblemen, veel kritiek heeft op de samenleving. De jongen is ervan overtuigd dat hij in actie moet komen als niemand anders dit doet, zo vertrouwt hij zijn arts toe. Wanneer de patiënt een keer niet op het spreekuur kan komen, bezoekt de arts hem thuis. Op grond van spullen en boeken die de arts daar aantreft, heeft hij het vermoeden dat de jongen tot een terroristische daad kan overgaan. De arts twijfelt of hij de politie zal inschakelen. 

Dit voorbeeld geeft aanleiding tot discussie. Zal de patiënt de arts nog wel in vertrouwen durven nemen als de zwijgplicht niet langer absoluut is? 

We kunnen ons met recht de vraag stellen of het maatschappelijk belang van een melding van vermeend terroristisch gedachtegoed, zwaarder moet wegen dan het medisch belang van een individu? En moet de zwijgplicht in deze situatie worden opgeheven? vraagt de KNMG zich af.

Maatschappelijk belang Deze discussie over de verhouding tussen het individuele belang tegenover het maatschappelijke belang, kent het Jodendom uit Talmoedische tijden. De Talmoed geeft aan dat ’een gijzelaar niet mag worden vrijgekocht voor meer dan zijn nominale waarde’.  De bedoeling hiervan is om te voorkomen dat gijzelneming een winstgevende bezigheid wordt, wat steeds meer gijzelingen tot gevolg kan hebben. Het maatschappelijk belang weegt hier dus zwaarder dan het risico dat het individu loopt.  

De zwijgplicht is een onderdeel van de beroepsethiek van verschillende beroepsgroepen, die elk hun eigen toepassingen van de plicht tot zwijgen kennen. Ook zijn de omstandigheden vaak tijdsgebonden. In de ene periode geldt een andere afweging dan in een andere periode.  

Dr. Hannah van den Ende, arts en docente Public Health, publiceerde in 2015 haar promotie ‘Vergeet niet dat je arts bent’ over Joodse artsen in Nederland tussen 1940 en 1945. Om deportatie van hun Joodse patiënten te voorkomen vervalsten artsen medische verklaringen en opereerden zij zelfs in gezonde lichamen. Tot op zekere hoogte werden in de beginperiode van de deportaties uit Nederland zieken ‘vrijgesteld’ van deportatie.

Het vervalsen van medische verklaringen en het verrichten van medische handelingen bij mensen die gezond zijn, zijn in vredestijd ondenkbaar. Gaandeweg de oorlogsjaren bleek, zo concludeert Van den Ende, dat ‘ethiek vervormd kan worden door de omstandigheden’. Zij laat de Arnhemse huisarts Eli Cohen aan het woord over de veranderde omstandigheden: ‘Er ontstaat een gevoel van verlies van empathie. Er is sprake van depersonalisatie. Ik bekeek alles door een kijkgat, ik maakte er geen deel meer van uit. Ik had er niets meer mee te maken’. Uiteraard zou deze huisarts dit voor de oorlog nooit gezegd hebben.

Veranderende omstandigheden kunnen de grenzen van de ethiek oprekken. Daar waar de zwijgplicht voor de ene arts absoluut is, is kan de andere arts de zwijgplicht als een onaanvaardbare last zien die drukt op zijn geweten waardoor hij het beroep niet meer kan uitoefenen.

In tijden van terreur en terrorisme gelden andere normen dan in tijden van relatieve rust.

Een ernstig zieke patiënt wordt bezocht door de arts. De patiënt wil weten wat de prognoses zijn. Het is goed mogelijk dat de waarheid de patiënt meer schade aan de zieke kan toebrengen. Kan de medicus zich in dit geval beroepen op zijn recht van geheimhouding? Zelfs tegenover de patiënt in kwestie. Hoe zit het nu met de rechten en de plichten om te zwijgen?  

Een patiënt van een psycholoog in Californië, vertelt over serieuze criminele plannen. Met naam en toenaam wordt het slachtoffer, Tatiana Tarasoff genoemd. De psycholoog informeert wel de politie. Maar het potentiële slachtoffer of de familie wordt worden niet door de psycholoog gewaarschuwd. Wanneer de misdaad uiteindelijk plaats heeft gevonden wordt de psycholoog door de familie van het slachtoffer voor de rechtbank gedaagd.  

Rabbijn Alfred Cohen citeert deze trieste affaire, die de geschiedenis in 1961 ingaat als de ‘Tarasoff-zaak’. De rechtbank stelt de psycholoog aansprakelijk voor de dood van het slachtoffer. De medicus had ook het slachtoffer moeten waarschuwen.  

In deze zaak bestaat ook een afwijkende mening, die zich beroept op de absolute geheimhouding. Die zou namelijk noodzakelijk zijn om als psycholoog, en dat geldt zeker ook voor andere disciplines, in staat te zijn om patiënten te behandelen. Zonder de absolute geheimhouding krijgt een psycholoog niet die volledige informatie die nodig is voor het behandelen van zijn of haar patiënten. Het kunnen functioneren van de arts ten behoeve van velen, voor een gemeenschap, voor een samenleving, weegt zwaarder dan het belang, hoe zwaar dat ene belang ook is, van het individu.  

Rabbijn Cohen vindt deze afwijkende mening doorslaggevend in joods juridisch opzicht. Het belang van de samenleving gaat voor het belang van het individu. 

Vanuit onze comfortabele leunstoel is het gemakkelijk schrijven over dit soort dillema’s. Maar aan het bed van de patiënt, in de spreekkamer van de advocaat of ergens op de zolderruimte van het Joodse ziekenhuis in oorlogstijd, waar de echte beslissingen moeten worden genomen, moeten ingewikkelde beslissingen worden genomen. Daar wordt gewikt en gewogen. Lang niet altijd door experts op het gebied van menselijke waarden. Deze zijn in die momenten van crisis lang niet altijd voor handen. Nee, de beslissingen moeten worden genomen door hen die zich op dat moment geconfronteerd weten met de dilemma’s en naar eer en geweten worden geacht te handelen. 

En is dat nu ook op het Binnenhof gebeurd?

Over Lody van de Kamp 97 Artikelen
Lody B. van de Kamp is rabbijn, schrijver en publicist. Naast het schrijven van historische romans (thema vooral ‘de Jood in de Tweede Wereldoorlog’) publiceerde hij ‘Over Muren heen’, over de kennismaking tussen de Moslim en de Jood in Nederland. Hij publiceert regelmatig in landelijke dag- en weekbladen en is actief binnen de stichting Said & Lody. Hij is één van de oprichters van Yalla!, een stichting die de beeldvorming in onze samenleving wil doorbreken. Lody is lid van ‘Amsterdam Inclusief’, negen meedenkers over het beleid van deze gemeente.

Geef als eerste een reactie

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*