In 1598 besloot een genootschap in het getto van Rome een bakkerij te huren om de productie en distributie van matsot aan te vatten.
De activiteit floreerde en zou blijven bestaan tot aan 1870, de bevrijding van de stad van het kerkelijke juk.*
De leiding van dit genootschap Gemilut Chasadim (goede werken) constateerde dat de snel toenemende verpaupering van een aanzienlijk deel van de gettobevolking de viering van Pesach en de cohesie van de gemeenschap in gevaar bracht. Er dreigde een spirituele teloorgang van de arme en ongeschoolde bewoners.
Het getto
Met de opsluiting van Joden op 14 juli 1555 binnen de muren van het getto op krap drie hectaren in de stadswijk Sant’Angelo, verslechterde hun situatie zeer snel, mede door het verbod op de uitoefening van beroepen buiten het getto. Gemiloet Chasadim behoorde tot de oudste genootschappen die reeds voor de instelling van het getto de Romeinse Joden ondersteunden.
Het aantal hulpverlenende verenigingen zou vanaf de zestiende eeuw uitgroeien tot een veertigtal. Gemiloet Chasadim richtte zich op twee hoofdtaken: medische bijstand en het begraven en de morele ondersteuning van de bevolking. Daar kwam in 1598 de productie van ongezuurde brood bij.
De bewoners van het getto namen in de loop van de meer dan drie eeuwen (1555-1870) opsluiting toe tot rond vijfduizend personen. Vele honderden gezinnen leefden in een permanente staat van armoede en verpaupering. De regelmatige overstromingen van de Tiber die het laagste deel van het getto onder water zetten, droegen daaraan hun steentje bij.
Panne azzimo
Gemiloet Chasadim nam niet zelf de productie van de matsot ter hand maar besteedde het werk uit aan een ondernemende inwoner van het getto die de taak op zich nam. De afgesproken aantallen matsot, spoedig oplopend tot rond twintigduizend, dienden in de maanden vóór Pesach vervaardigd te worden. Het contract liep van 1 januari tot enkele dagen na het ‘Feest van de Ongezuurde Broden’ (zoals rabbijn De Vries Pesach noemt).**
De distributie werd toevertrouwd aan de leiding van de vijf synagogen die er zorg voor droegen dat het ‘pane azzimo’, het ongezuurde brood, bij hun eigen mensen terecht kwam. Aan het einde van de middeleeuwen waren de Joden in Europa’s oudste kille georganiseerd in de Vijf Synagogen: de Castiliaanse, Catalaanse, Italiaanse, Siciliaanse en Spaanse riten.
Zij waren ondergebracht in een gebouw dat in 1908 onder de slopershamer viel en waarmee de sanering van het getto werd afgesloten. In 1904 werd de Tempio Maggiore, de Grote Synagoge, plechtig geopend.
De Vijf Synagogen zorgden ook voor de financiering. In de archieven van de Romeinse Joodse Gemeenschap zijn gedetailleerde cijfers beschikbaar voor jaren zestig van de negentiende eeuw. Daaruit blijkt dat elke Synagoge rond tweeduizend matsot ontvingen bestemd voor de acht dagen van Pesach om gratis te distribueren onder hun armen. De andere typen ongezuurd brood werden verkocht naast matsemeel en wijn. Natuurlijk was alles geproduceerd onder rabbinaal toezicht.
Opmerkelijke straatnamen
Het adjectief ‘azzimi’, ongezuurd, werd in het Joods-Romeinse dialect ‘azzimèlle’. We vinden het woord terug in de naam van de straat waar het Genootschap Gemiloet Chasadim in 1598 de bakkerij activeerde. Het adres was: Via delle Azzimelle 17, te vertalen als de Ongezuurde Brodenstraat 17.
Direct in de buurt waren een steeg, een plein en een boog met dezelfde naam. Door de ingrijpende sanering van het getto en de aanleg van de hoge muren langs de Tiber zoals we die nu kennen, verdwenen deze straten voorgoed.
Dankzij de vooruitziende blik van de Romeinse kunstenaar Ettore Roesl Franz (1845-1907) kunnen wij ons een voorstelling maken van het getto in het laatste kwart van de negentiende eeuw. Roesl Franz voorvoelde dat de stad ten prooi zou vallen aan een ongeremde bouwspeculatie en begon in de jaren tachtig van de negentiende eeuw de bedreigde stadsdelen, waaronder het getto, te fotograferen.
Van de foto’s maakte hij vervolgens een omvangrijke serie aquarellen die men in het Museo di Roma in Trastevere kan bewonderen.
*zie ‘Rome is van ons’ hoe Joodse scherpschutters vochten voor de Italiaanse eenwording
**dit artikel is gebaseerd op literatuuronderzoek door de auteur. De uitdrukking het ‘Feest der Ongezuurde Broden’, het Chag-hammatzòth is van rabbijn S. Ph. de Vries, Joodse Riten en Symbolen, Amsterdam, 1968, p. 119.
cover: Getto van Rome, olieverfschilderij Roesl Franz
Geef als eerste een reactie