Werkverschaffing (8)
Ik loop naar de plek waar ik gisteren gebleven was en ga aan het werk. Als de kruiwagen vol is, neem ik een tel rust en voel de pijn in mijn rug. ‘Mentsj, vos a veytik.’ Ik recht mijn rug en strek mijn handen. De pijn trekt langzaam weg. Eventjes neem ik de tijd en kijk over de polder terwijl de zon me aangenaam in het gezicht schijnt. De leegte is enorm. Een dunne bomenrij, … [Lees verder]