Herhaaldelijk krijgen we de boodschap dat de Israëlieten in de woestijn nutteloos en onterecht aan het klagen waren. Herhaaldelijk werd het schuldige deel van het volk daarvoor gestraft.
Om maar enkele gevallen te noemen: Er werd geklaagd over het manna, mensen wilden vlees. Ze krijgen dus kwartels voor een hele maand totdat het vlees hun neuzen uitkwam, gevolgd door een dodelijke plaag (Bemidbar 11, Beha’alotecha).
In dezelfde parasja klaagt Miriam tegen Moshe vanwege zijn keuze van een huwelijkspartner (mogelijk vanwege haar Sub-Saharaanse afkomst, of volgens een midrasj, vanwege haar schoonheid) en zijn profetische arrogantie.
Tzara’at, slangen, vuur en plaag als straf
Miriam wordt meteen met een ‘sneeuwwitte’ huiduitslag gestraft, de beroemde tzara’at, waardoor ze in isolatie moest (Bemidbar 12). In parasjat Choekat, gelezen vorige week, klaagde het volk weer over het eten, alsof ze doodgaan van het manna dat ze ‘bedorven brood’ noemen. Als straf kwam er meteen een plaag van slangen die veel van het volk beten en doodden (Bemidbar 21).
Tenslotte lazen we de week ervoor het verhaal van Korach die een opstand tegen Moshe en Aharon leidde met een klacht over de eerlijkheid van de keuze van Aharon en zijn nazaten als kohaniem.
Maar het ging eigenlijk over zijn eigen gekwetste ego (als Leviet die niet werd gekozen om een kohen te zijn), onder het mom van eerlijkheid. Korach en zijn aanhang waren als gevolg verslonden door de aarde en gedood door vuur en plaag (Bemidbar 16).
Korach wordt in de Joodse traditie gezien als een voorbeeld van een klacht of meningsverschil met slechte bedoelingen.
“Elk geschil dat omwille van de hemel (le-shem shamayim) is, zal uiteindelijk blijven bestaan.
Maar een geschil dat niet omwille van de hemel is, zal niet blijven bestaan.
Welk geschil is omwille van de hemel? Het geschil tussen Hillel en Sjammai.
En welk is niet omwille van de hemel? Het geschil van Korach en zijn hele groep.” (Pirké Avot 5:17)
Dochters van Tzlofchad
In deze context komen we deze week het verhaal van de Dochters van Tzlofchad tegen (Bemidbar 27). Ook zij hebben een klacht. Zij vinden de huidige situatie oneerlijk en vragen van Moshe niets minder dan een wet in de Tora aan te passen. Mogelijk. Eigenlijk is het niet helemaal duidelijk, maar er werd verondersteld dat alleen mannelijke afstammelingen erven.
Het hoofdstuk voorafgaand aan hun klacht is wel heel mannelijk-centrisch. Het volk wordt verdeeld volgens mannelijke stam- en familiehoofden en geteld volgens het aantal mannen van legerleeftijd (20 jaar en ouder) als voorbereiding van het veroveren en onderling verdelen van het Land.
Tijdens het tellen van stamhoofden en volwassen mannen van de stam Menashe staat:
“En Tzlofchad de zoon van Chefer had geen zonen, maar dochters, en de namen van de dochters van Tzlofchad zijn Machla en No’a, Chogla, Milka en Tirtsa.” (Bemidbar 26:33)
Ze zijn dus genoemd als een uitzondering waarvan men bewust is, maar tellen ze wel of niet mee?
De dochters vrezen van niet, en dienen een klacht in bij Moshe.
“En de dochters van Tzofchad […] stonden voor Moshe en voor El’azar de Kohen en voor de Nesi’im (stamleiders) en de gehele verzameling voor de opening van de Tent van Bijeenkomst (de Ohel-Mo’éd).”
Ze zeiden:
“Onze vader is overleden in de woestijn, en hij was niet deel van de verzameling die samenkwam tegen H’ in de aanhang van Korach, maar door zijn (eigen) zonde is hij overleden, en zonen had hij niet. Waarom zou de naam van onze vader verdwijnen uit zijn familie, (alleen) omdat hij geen zoon heeft? Geef ons een erfdeel binnen (dat van) de broeders van onze vader.”
Moshe brengt hun klacht voor H’, en H’ geeft de dochters meteen gelijk (“De dochters van Tzlofchad spreken terecht.”) en geeft Moshe opdracht om de dochters op te nemen in de verdeling met hun vaders familie, en een nieuwe wet uit te spreken:
“Als iemand sterft en hij heeft geen zoon, geef zijn erfdeel aan zijn dochter. Heeft hij geen dochter, geef het aan zijn broers. Heeft hij geen broers, geef het aan de broers van zijn vader. Heeft zijn vader geen broers, geef het aan zijn naaste bloedverwant binnen zijn familie, en die zal het erven.” (Bemidbar 27: 6-11)
Na al de slechte voorbeelden – van kinderachtige klachten en egoïstische of verkeerde opstanden die vaak hard worden gestraft – hebben we hier dus eindelijk een voorbeeld van een klacht die wél klopt. Er is onrecht, of een risico van onrecht, en de benadeelde partijen vrezen niet hun stem te laten horen. Moshe en H’ geven gehoor aan de kritiek, geven het gelijk aan de klagers en zetten het meteen recht – niet alleen voor hen, maar ook met algemene wetgeving om vergelijkbare situaties ook in de toekomst te vermijden.
Centraal staat in de Joodse traditie: de opdracht om gezamenlijk te zoeken naar waarheid en rechtvaardigheid.
We kunnen dus ook het geval van de dochters van Tzlofchad zien als een voorbeeld van een geschil ‘omwille van de hemel’, niet minder dan dat van Hillel en Sjammai. Daarmee zijn ook de Dochters van Tzlofchad – net als Hillel en Sjammai en de reeks zoegot (tweetallen van sparrende geleerden) die na hen kwamen – eigenlijk belangrijke grondleggers van de traditie van ‘geschillen omwille van de hemel’ (machlokot le-shem shamayim).
Deze aanpak staat heel centraal in de Joodse traditie, met als doel: het gezamenlijk (een niet altijd gemakkelijk) zoeken naar waarheid en rechtvaardigheid.
Sjabbat sjalom!
“Rechtvaardigheid, rechtvaardigheid moet je najagen, opdat je leeft, en het land dat H’ jouw God je geeft in bezit neemt.” (Dewariem 17: 20)
צֶ֥דֶק צֶ֖דֶק תִּרְדֹּ֑ף לְמַ֤עַן תִּֽחְיֶה֙ וְיָרַשְׁתָּ֣ אֶת־הָאָ֔רֶץ אֲשֶׁר־יְהֹוָ֥ה אֱלֹהֶ֖יךָ נֹתֵ֥ן לָֽךְ׃