“De zoon die Hagar, de Egyptische vrouw, aan Abraham baarde, speelde / lachte (metzahek).” (Gen. 21:9)
Dit was voor Sara al voldoende bedreigend om haar man hardvochtig aan te sporen: “Verjaag die slavin en haar zoon.” (Gen. 10)
Zij las in Ismaëls speelse gedrag een gevaar voor Abrahams nalatenschap: “Want de zoon van die slavin zal niet erven samen met mijn zoon Isaak.” Dit was dezelfde jongen van wie Sara hoopte dat zij via de surrogaatmoeder Hagar “een gezin zou opbouwen.” (Gen. 16:2)
Zij was het die, toen zijzelf kinderloos was, Abram aanspoorde om “tot mijn dienstmaagd in te gaan”. En zij was het die dertien jaar voor Isaaks geboorte Ismaël in haar armen hield alsof hij haar eigen kind was.
Hoe kon deze drastische verandering in Sara’s houding plaatsvinden – een verandering die de basis legde voor het schijnbaar eindeloze conflict tussen de nakomelingen van Isaak en Ismaël tot op de dag van vandaag?
Laatbloeier
Misschien was de lach van de negentigjarige ‘laatbloeier’ Sarai (Gen. 18:12) een lach met gevaarlijke gevolgen.
“De zoon die Hagar, de Egyptische vrouw, aan Abraham baarde, speelde/lachte (metzahek)” (Gen. 21:9). Dit was voor Sara al voldoende bedreigend om haar man hardvochtig aan te sporen: “Verjaag die slavin en haar zoon” (vers 10). Zij las in Ismaëls speelse gedrag een gevaar voor Abrahams nalatenschap: “Want de zoon van die slavin zal niet erven samen met mijn zoon Isaak.” Dit was dezelfde jongen van wie Sara hoopte dat zij via de surrogaatmoeder Hagar “een gezin zou opbouwen” (Gen. 16:2). Zij was het die, toen zijzelf kinderloos was, Abram aanspoorde om “tot mijn dienstmaagd in te gaan”. En zij was het die dertien jaar vóór Isaaks geboorte Ismaël in haar armen hield alsof hij haar eigen kind was. Hoe kon deze drastische verandering in Sara’s houding plaatsvinden – een verandering die de basis legde voor het schijnbaar eindeloze conflict tussen de nakomelingen van Isaak en Ismaël tot op de dag van vandaag?
Misschien maakte de negentigjarige Sarai (ze lachte toen ze het hoorde, Gen. 18:12) haar overbeschermend als moeder. Ze wilde dat ‘haar’ zoon Isaak de enige erfgenaam zou zijn, alsof er niet genoeg erfenis te verdelen was, terwijl “de Heer Abraham in alles gezegend had.” (Gen. 24:1) Haar lach verraadt eerder een fundamenteel ongemak dan vreugde.
Angst en blijdschap
Esther Shkop toont in haar artikel And Sarah laughed (Tradition 31:3, 1997) aan hoe lachen zowel angst als blijdschap kan uitdrukken.
In feite begon Sara’s vervreemding van Ismaël al voor de geboorte van Isaak. We lezen dat, toen Ismaël geboren werd, Sara daar niet bij betrokken was. Er staat alleen: “Hagar baarde Abram een zoon.”
Aan Abram, maar niet aan Sarai! En “Abram (niet Sarai) noemde de naam van zijn (niet haar) zoon… Ismaël” (Gen. 16:16). Het is duidelijk dat Sara al buitenspel stond wat Ismaël betreft, lang voordat zij ook maar een vermoeden had dat zij zelf een kind zou krijgen.
Dit had te maken met een persoonlijke wrevel tussen Hagar en Sarai. Toen Hagar “zag dat zij zwanger was, werd haar meesteres gering in haar ogen” (Gen. 16:4). Sarai behandelde haar toen hardhandig, zelfs terwijl Hagar zwanger was, totdat zij vluchtte (vers 6).
Rivaliteit Isaak en Ismaël
De tragische rivaliteit tussen Isaak en Ismaël is het gevolg van de pijnlijke vernedering door Hagar en Sarai’s brute reactie daarop. De grote bijbelgeleerde Nachmanides (in zijn commentaar op Gen. 16:6) erkent de destructieve gevolgen van deze mislukte relatie: “Onze moeder heeft overtreden door deze mishandeling, en Abraham eveneens door haar dit toe te staan. En daarom hoorde God Hagars klacht en gaf haar een zoon die een ‘wilde ezel van een mens’ zou zijn (Gen. 16:12) om het nageslacht van Abraham en Sara te kwellen met allerlei leed.”
Aanvankelijk doet Abram alsof zijn neus bloedt: “Je dienstmaagd is in jouw macht; doe met haar wat jij goedvindt” (Gen. 16:6). Maar de tweede keer dat Sara Hagar wil wegsturen, is Abrams morele worsteling duidelijk – het gaat tenslotte om zijn eerstgeboren zoon Ismaël. Hoewel hij uiteindelijk partij kiest voor zijn onzekere vrouw, zoals God hem opdraagt (Gen. 21:11–12), blijft hij verscheurd tussen twee loyaliteiten: aan de echtgenote die hij liefheeft en aan het kind uit zijn andere verbintenis.
Men kan zich afvragen of Nachmanides het ermee zou instemmen als blijkt dat het nageslacht van Abraham, Sara en Hagar nu wel lang genoeg heeft geleden. En dat het tijd is om deze oude vete te beëindigen.
Daden aartsvaderen
Er is een rabbijnse overlevering: ma’aseh avot, siman lebanim – de daden van de aartsvaders zijn een teken voor het nageslacht. (Midrash Rabba 48:7, comment op Gen. 18:1)
Het hangt ervan af hoe men de gevolgen van de ‘daden der aartsvaderen (ma’aseh avot)’ opvat. Moeten zij worden beschouwd als een ’teken voor het nageslacht’ (siman lebanim) om na te volgen, alsof ze voor eeuwig zijn vastgelegd in een soort ontologische ‘heilsgeschiedenis’? Als dat zo is, zal deze vete voortduren, met al haar pijn en bloedvergieten.
Maar als men het ziet als een uitdaging voor het nageslacht om de begrijpelijke beperkingen van hun voorouders te overstijgen, dan is er hoop.
Hoe dierbaar Sara ook blijft als aartsmoeder van het Joodse volk om de deugden die zij toonde, haar tekortkomingen hoeven niet eeuwigdurend voortgezet te worden.
Verzoening
Zo kan de verzoening tot stand komen die zo dringend nodig is tussen de kinderen van Abraham – die van Isaak en Ismaël, van Israël en de Arabieren, van de Joden en de moslims.
Sjabbat Sjalom
cover: collage Bloom gebaseerd op het logo van Cohen&Co
Geef als eerste een reactie