Vanaf jonge leeftijd werd mij ingeprent dat het Sjema het belangrijkste gebed is in het jodendom — zelfs heiliger dan het Kaddiesj.
In de oorlog stierven mensen met het Sjema op hun lippen. Het Sjema verkondigt de essentie van het jodendom, namelijk dat God één is en dat er geen andere goden naast Hem bestaan.
Ik vond het altijd een beetje vreemd dat het Sjema begint met “Hoor Israel, de Eeuwige onze God, de Eeuwige is één”. Kon er niet gewoon staan “Hoor Israel, de Eeuwige is één”? Elk woordje in de Tora wordt gewikt en gewogen maar hier wordt twee keer de naam van God ‘ijdel’ gebruikt.
Toen ik me later in mijn leven meer ging verdiepen in de ontstaansgeschiedenis van het jodendom en in de bijbelwetenschappen, ontdekte ik dat het niet zo eenvoudig is om te stellen dat er maar één God in de Tora wordt beschreven. Want waarom gebruikt de Tora dan zoveel verschillende namen van God?
Een voorbeeld. In Sjemot 6:2–3 staat:
God sprak verder tot Mosjee en zei tegen hem: “Ik ben JHWH. Ik ben verschenen aan Awraham, Jitschak en Ja’akov als ‘El Sjaddai’, maar met Mijn naam ‘Jahweh’ heb Ik Mij niet aan hen bekendgemaakt.”
De traditionele verklaringen proberen dit vaak te harmoniseren. Rasji bijvoorbeeld legt uit dat de naam El Sjaddai verwijst naar God als Degene die beloftes doet, en Jahweh/Adonai naar Degene die beloftes daadwerkelijk vervult. Volgens Rasji kenden de aartsvaders Hem nog niet onder die tweede eigenschap, omdat de beloften in hun tijd nog niet in vervulling waren gegaan.
Deze spanning — één God met vele namen — ligt in het hart van het moderne wetenschappelijke debat over het ontstaan van het monotheïsme. De namen Jahweh (יהוה, tegenwoordig uitgesproken als ‘Adonai’), Elohim, El en El Sjaddai weerspiegelen verschillende stadia in die ontwikkeling, die grofweg in vijf fasen kan worden ingedeeld:
- Polytheïsme (pre-Israëlitisch)
In het noorden werd El vereerd als oppergod van het pantheon. In het zuiden, in woestijngebieden als Seïr en Edom, gold Jahweh als storm- en oorlogsgod. Er werden vele goden openlijk aanbeden. - Polytheïsme met lokale voorkeur (vroege IJzertijd)
De Israëlische stammen vereerden El als oppergod, maar erkenden ook andere goden (zoals Baäl en Asjera). Jahweh werd geïntroduceerd, maar was nog niet exclusief. - Convergentieperiode – syncretisch polytheïsme (ca. 1200–800 v.d.g.j.)
El en Jahweh werden geleidelijk met elkaar geïdentificeerd. Jahweh nam titels en eigenschappen van El over, zoals ‘El Eljon’ en ‘El Sjaddai’. Baäl en Asjera bleven echter populair. Heersers konden Jahweh prefereren, maar andere goden werden niet systematisch afgekeurd. - Exclusief Jahwisme – monolatrie (ca. 800–600 v.d.g.j.)
Het officiële credo werd: “Jahweh is Israëls God — aanbid alleen Hem.” Andere goden werden niet ontkend, maar voor Israël waren ze taboe. - Na de Babylonische ballingschap – monotheïsme
De claim verschoof naar: “Jahweh is de enige God die bestaat.” Andere goden werden als fictief of niet-bestaand beschouwd.
Het legt beter uit waarom er in de Tien Geboden (Dewarim 5) staat: “Je zult geen andere goden vereren dan Mij” — deze formulering verraadt impliciet het bestaan van andere goden. Een relict van onze polytheïstische wortels.
Komen we terug op het Sjema: “Hoor, Israël, Jahweh is onze God/El, Jahweh is één.” Vanaf dit moment in de Tora is Jahweh onze God en niet de God van een ander volk. Tegelijkertijd zijn beide Goden nu samengebracht onder de exclusieve naam: Jahweh.
Zo zijn Jahweh en El — de zuidelijke en de noordelijke God — na bijna duizend jaar geschiedenis uiteindelijk één geworden.
cover: beeldcollage Bloom
Geef als eerste een reactie