In januari 1943 klopte een vriend op de boerderijdeur van Hendrik de Jong in het Friese dorp Bontebok. Of hij twee onderduikers kon opnemen.
Dit wilde De Jong eerst overleggen met zijn gezin. Uiteindelijk besloot de familie ‘de gevaren te trotseren’, zoals De Jong het besluit in zijn uit 1945 stammende memoires verwoordde. ‘Het ging hier om mensenlevens.’
Een verzetsman haalde de onderduikers op in Zwolle. Een vermomde De Jong stond klaar bij de tramhalte in Langezwaag om ze mee te nemen. Het bleek echter niet om twee, maar om vier ‘slachtoffers van de nazibeulen’ te gaan, die ‘smeekten om gered te worden,’ zo herinnert De Jong zich na de oorlog.
De Jong vond dat er voor hem geen ander besluit overbleef dan alle vier deze mensen in huis te nemen. Hij duidde de start van het verzetswerk aan als: ‘het begin van een gevaarlijke onderneming, die zich steeds meer uitbreidde.’
De Jong was echtgenoot, vader, boer én communist. Vanwege zijn antipathie tegen het koningshuis werd hij gekscherend Hare Majesteit genoemd, gelijk zijn initialen Hendrik Marcus.
Verzet langs de Schoterlandse Compagnonsvaart
Hij zou uiteindelijk uitgroeien tot het boegbeeld van het verzet langs de Schoterlandse Compagnonsvaart.
Deze omgeving werd vanwege het hoge aantal Joodse mensen dat er in de Tweede Wereldoorlog een veilig heenkomen vond, ook wel de Schoterlandse Jordaan genoemd. Het gebied, waarin De Jong met zijn groep actief was, liep van de Woudsterweg in Heerenveen tot aan Jubbega.
Onderduikers werden soms eerst opgevangen in het kantoor van de inmiddels gesloopte boterfabriek aan de Hoogeveenseweg in Bontebok (op paar meter afstand van de plaquette, op die plaats staan nu huizen). Daarvandaan werden ze naar een schuilplaats gebracht. In het kantoor kwam de verzetsgroep ook vaak bijeen.
Verzetsnetwerk rond de boterfabriek
Aanvankelijk was het lastig het almaar toenemende aantal onderduikers te onderhouden. Een groter netwerk bleek nodig. Via de directeur van de boterfabriek kwam De Jong in contact met illegale werkers in Heerenveen.
Ambtenaren op het distributiekantoor zorgden voor bonkaarten, anderen hielden zich bezig met het vervalsen van persoonsbewijzen. De directeuren van de zuivelfabrieken in Bontebok en Jubbega zorgden ervoor dat er boter en kaas naar de onderduikadressen ging. ‘Door zwijgzaamheid van het personeel bleef de buitenwereld onkundig’, schreef De Jong.
Hij haalt in zijn memoires een Joodse man aan, die vroeg of Hendrik Marcus misschien zijn broer metb zijn vrouw en hun twee kinderen uit Amsterdam kon opvangen: ‘Als het niet anders kan, red dan zo mogelijk die beide arme kinderen.’ De Jong ging op zoek naar nieuwe schuilplaatsen. ‘Ik voelde het stille leed van hen, wier dood of leven zou afhangen van mijn al dan niet slagen om een plaats voor hen te bemachtigen’, meldde hij daarover.
De Jong moest bij uiterst betrouwbare mensen aankloppen. Bij geen resultaat was er immers weer iemand die van zijn activiteiten op de hoogte was. Hij vond een plaats voor de ouders. Een collega-verzetsman en hij nam elk een kind onder hun hoede.
‘Wat een zelfvoldoening wanneer men weer een gezin ternauwernood onttrok aan de klauwen der fascistische beulen’, zei hij daarover.
Aanvankelijk was het lastig onderduikadressen te vinden voor Joodse mensen. Maar hoe langer de ‘wreedaardige bezetter zich handhaafde, hoe wreder zijn terreur, hoe meer mensen zich geroepen voelden om mee te doen aan het verzetswerk.’ Uiteindelijk was er langs de vaart dan ook bijna geen gezin meer te vinden dat geen onderduiker had.
Liegen en zwijgen
Liegen en zwijgen werd routine, aldus De Jong. ‘Terwille van de vervolgden was alles immers geoorloofd.’ Zo kon het gebeuren dat de vriend, die had aangegeven geen Joden te willen opvangen, maar wel spoormedewerkers, toch Joodse mensen in huis kreeg. Pas bij de bevrijding werd hem de waarheid verteld.
Dit gold ook voor de weduwe die hem liet weten geen Joodse studenten te kunnen opvangen, maar wel anderen. Ze werd de beste vrienden met – naar wat dus later bleek – Joodse studenten.
Onder meer wielrenner Tinus van Gelder, die in 1948 meedeed aan de Olympische Spelen in Londen, vond een veilig heenkomen in Bontebok. En Ben Troostwijk (1927) uit Leeuwarden.
Ben Troostwijk
Troostwijk zat op verschillende adressen in De Knipe en Bontebok ondergedoken. Hij beleefde de bevrijding bij ‘Hare Majesteit’ de Jong. Troostwijk leerde melken op het boerderij aan de Eerste Compagnonsweg, hielp met het werk op het land, stond op wacht tijdens vergaderingen van het verzet en mocht met De Jong mee om Engelse of Amerikaanse piloten weg te brengen.
Als Troostwijk over De Jong spreekt, heeft hij het over zijn pleegvader. Voor hem waren De Jong en zijn vrouw ‘ome Hendrik en tante Jens’. Tot aan hun dood heeft hij contact met ze gehouden. Hendrik Marcus en Nienske de Jong ontvingen in 1973 de Yad Vashem Onderscheiding, de hoogste onderscheiding die de Israëlische regering aan niet-Joden toekent.
vlnr: Arnold van Creefeld (onderduiker), Wouter Hielkema (onderduiker), Hendrik Marcus de Jong, Wiebren van der Dam (onderduiker), Nienske de Jong-Zeinstra, Ben Troostwijk (onderduiker), Tukke (koerierster), Van der Meer (wachtmeester marechaussee en fotograaf persoonsbewijzen) en Sari de Jong (koerierster).
Uitnodiging donderdag 17 april 2025
Ter ere van De Jong, wier verzetsgroep vele mensenlevens redde, onthult Ben Troostwijk met burgemeester Avine Fokkens van Heerenveen op donderdag 17 april 2025, in het kader van tachtig jaar bevrijding, een plaquette.
Mochten nabestaanden van de verzetsgroep van De Jong daarbij aanwezig willen zijn, dan zijn ze om 11.15 uur harte welkom op het kruispunt van de Hoogeveenseweg en de Eerste Compagnonsweg. Voor meer informatie over het programma van de dag: jannyvdmolen@gmail.com
cover: Schoterlandse Compagnonsvaart in Bontekoe, gemeente Heerenveen, Friesland
Geef als eerste een reactie