Daar zit je dan, Lyia Landau, aan een Avondmaalstafel in een gereformeerde kerk te Sneek.
Je bent seculier opgevoed in een Jiddisch sprekende omgeving in Amsterdam en ineens trek je het niet meer en je neemt je voor nooit meer deel te nemen aan dit ritueel. Dat was in de jaren zeventig. Wel blijf je meegaan naar de kerk, uit solidariteit met je echtgenoot, de gereformeerde Gerrit de Vries uit Friesland.
Met hem, buurjongen van haar onderduikgevers, trouwde Lyia Landau direct na de oorlog. Hij stimuleerde haar al eerder om haar Joodse identiteit niet te verwaarlozen.
Dat deed ze door contacten te onderhouden met familieleden over de hele wereld, vrienden uit Amsterdam en met de Joden in Friesland. En ze werd actief voor de WIZO (internationale zionistische vrouwenorganisatie) en Joods Maatschappelijk Werk.
Op zoek naar de familiegeschiedenis
Dit verhaal is opgetekend door Tjitte de Vries, de tweede zoon van Lyia en Gerrit de Vries. Tjitte is jurist en milieuadviseur. In zijn jeugd had hij weinig oor voor de verhalen van zijn moeder, want er moest worden gevoetbald.
Dat het thuis anders toeging dan bij anderen, namen de vier zonen als vanzelfsprekend, daar dachten ze niet over na. Mem had overal contacten, wat wel makkelijk was als je in Amsterdam naar een voetbalmatch ging of rondreisde in Israël. Zij gaven je eten en onderdak.
Pas op latere leeftijd begon Tjitte zijn zoektocht en deed daar verslag van in het onlangs verschenen boek En toch willen we liever hier blijven. Over de gebroeders Landau en verders.*
Obrechtsjoel
De Vries begint met zijn overgrootouders Menachem Mendele Landau (1861-1941) en Faige Lea Flonder (1871-1916). Menachem was chazzan en herbergier in Klodawa, Polen. Ze hadden tien kinderen waaronder de grootvader van de auteur Philip (1900-1943) en diens broer Abram (1893-1943). Zij vervullen in dit boek de hoofdrol.
De oudste zoon Mosiek Hercke (1890-1943) kreeg als enige van overheidswege het recht om te studeren. Net als zijn vader werd Mosiek chazzan. Hij volgde hiervoor opleidingen in Cestochow en Berlijn. Hij was voorzanger in Danzig en Turek (Polen) waar hij heenging omdat Danzig hem te liberaal was. Hij vertrok in 1929 naar Amsterdam waar hij de oppervoorzanger werd in de synagoge in de Jacob Obrechtstraat. Men hoopte dat zijn imposante stemgeluid het synagogebezoek zou stimuleren.
Van Polen naar Danzig en Lübeck
Tweede zoon Philip vond het onrechtvaardig dat hij van de overheid niet mocht studeren en voelde daardoor geen binding met Polen. Hij weigerde in militaire dienst te gaan waardoor hij het land moest verlaten en werd stateloos. Eerst werkte hij als arbeider in Duitsland, in 1924 ging hij ook naar de Vrijstad Danzig.
Daar kwam hij in een suikerfabriek te werken en dat werd zijn stiel. In Danzig ontmoette hij Sura (Sara) Lewender (1903-1943) die uit Radzyn in Oost-Polen stamde. Zij trouwden in 1925 en kregen in 1926 hun eerste dochter Lyia (1926-2000), de moeder van de schrijver. In 1929 verhuisden ze naar Lübeck.
Philip kreeg hier met antisemitisme te maken waardoor hij zijn baan en patenten verloor. Hij won een rechtszaak hierover, maar Joodse bedrijven kregen het steeds moeilijker waarop Philip en Sura besloten naar Amsterdam te vertrekken waar hun tweede dochter Rosa (1935-1996) werd geboren.
Philips’ broer Abram, die ook in de suikerwerken zijn bestaan vond, was er al eerder heengegaan. Nog enkele familieleden, waaronder vader Landau, zouden volgen.
Suikerwerkfabriek in Amsterdam
De broers stichtten aan de Nieuwe Kerkstraat, later aan de Nieuwe Herengracht, een suikerwerkfabriek die chocolade, marsepein en bonbons leverde aan De Bijenkorf en de HEMA.
In hun vrije tijd werden ze actief in organisaties van Jiddisch sprekende Oost-Europese Joden in de hoofdstad, een boeiende wereld die De Vries goed schetst.
Philip hield zich vooral bezig met de culturele kanten van de Jiddische vereniging Anski waardoor bij hem en Sura veel internationaal bekende artiesten over de vloer kwamen.
Abram was meer een bevlogen politicus die in verschillende verbanden aandacht vroeg voor de verslechterende positie van Poolse Joden. Beiden hadden oog voor toenemend antisemitisme in Europa. Ze streefden naar gelijkberechtiging en hadden een socialistische, seculiere levensovertuiging.
Hollandsche Schouwburg
De bezetting maakte een einde aan een gelukkige, succesvolle tijd. De Landau’s kregen al snel te maken met de antisemitische maatregelen die de bezetter geleidelijk invoerde. Toen zij hun bedrijf verloren ging Philip bij de Joodse Raad werken. Als stateloze burger kreeg Lyia al in januari 1942 een oproep voor zogenaamde tewerkstelling in het oosten.
Philip drukte meteen stencils voor iedereen die zo’n oproep kreeg: ‘Ga niet!’ Samen met Lyia bracht hij die in Amsterdam rond. Het lukte hem om haar aangesteld te krijgen als kinderoppas bij de crèche tegenover de Hollandsche Schouwburg. Zij was betrokken bij het wegsluizen van kinderen naar onderduikplekken waarover Sonja Barend haar in 1998 op tv interviewde.
Intussen regelden Philip en Sura via hun buren een onderduikplek voor hun dochters in Friesland en ook een voor hen beiden apart. Maar omdat broer Abram in het ziekenhuis belandde stelden ze de reis uit. Rosa vertrok eind 1942 naar Friesland. Op 25 mei 1943, Philips’ 43e verjaardag, kwam de razzia.
Via het dak wist Lyia de buren te bereiken die haar als een Cleopatra in een tapijt wikkelden en op zolder legden zolang de razzia duurde.
Westerbork
Joseph, de zoon van Abram, verdween achter een schot op zolder waar hij vijf dagen bleef. Dezelfde buren hielden hem in leven. Zijn zusje Sulamith ging met haar ouders op transport net als Lyia’s ouders. Vanuit Westerbork schreven ze brieven die de auteur terecht in hun geheel weergeeft.
Het zijn zeer aangrijpende verslagen van wat ze in het kamp meemaakten. De titel van het boek is hieruit afkomstig: ondanks alles wilden ze toch liever hier blijven. Dat gebeurde niet: alle vijf werden vermoord net als veel andere familieleden.
Woudsend, Friesland
Lyia, Rosa en Joseph alsmede enkele andere familieleden overleefden de oorlog. Lyia woonde met valse papieren bij een gereformeerde familie in Woudsend waar ze het huishouden deed. Haar latere man Gerrit de Vries was een buurjongen van deze onderduikgevers.
Met hem verspreidde ze illegale bladen in de omgeving. In 1949 trouwden ze. Met Rosa, die naar Zuid-Afrika emigreerde, en haar neef Joseph, die diplomaat voor Israël werd, bleef Lyia haar leven lang intens verbonden.
Verhalen die verteld moeten worden
Hoewel het door de vele namen soms wat onoverzichtelijk overkomt – een stamboom en een index had de helderheid verbeterd – en sommige bijlagen te veel ruimte in beslag nemen, is het een boeiend boek.
Dat komt door de intense geschiedenis van deze Joodse familie. Doordat de auteur veel achtergrondinformatie geeft, is het boek ook interessant voor een algemeen lezerspubliek. De gedeelten over de oorlog zijn schokkend. Naast de ervaringen van de Amsterdammers worden ook die van de Poolse familieleden behandeld. Het zijn verhalen die – zoals een neef van Tjitte de Vries zei – blijvend verteld moeten worden.
Ondernemende Poolse Joden
Het naoorlogse gedeelte is wat fragmentarisch, maar humoristisch beschreven. De lezer krijgt een aardig inkijkje in het leven van totaal verschillende echtelieden. Als je het boek sluit voel je bewondering voor de ondernemende Poolse Joden die hier in een economische crisistijd een bestaan opbouwden, voor de overlevenden die door gingen en voor Gerrit en Lyia in Sneek die elkaar vasthielden, maar de ander ook een eigen levensovertuiging gunden.
*Tjitte de Vries, En toch willen we liever hier blijven. Over de gebroeders Landau en verders.
Uitgeverij Palmslag 2022, 314 bladzijden, € 24,50
cover: Sara, Lyia aan de piano en Philip ca 1941. Alle foto’s: archief auteur
Als kleinzoon van Chazan Mosiek Hercke Landau en achterneef van Tjitte de Vries wil ik dit boek van harte aanbevelen. Vooral het vooroorlogse leven van de Pools-Joodse emigranten wordt uitvoerig en levendig beschreven. De betrokkenheid van de Landau familie bij Anski, de toneel- muziek- en cultuurvereniging van de Poolse joden in Amsterdam wordt door Tjitte de Vries boeiend weergegeven. Zelf vond ik het leuk om te lezen, dat de seculiere Landau broers op Sjabbes vaak met de tram hun vrome broer in de Palestrinastraat bezochten. De Chazan van de Jacob Obrechtstraat sjoel, mijn grootvader. Maar dan stapten ze wel een halte eerder uit zodat Mosiek dacht, dat ze waren komen lopen.