parasjat Behar-Bechoekotai
Deze week lezen we de dubbele parasja Behar-Bechoekotai. De eerste van deze twee, parasjat Behar, was ooit, in een ver verleden, mijn barmitswe parsje. Ik heb die leren lajenen van mijn oom, André Pels. Mijn oom is deze week negen jaar geleden overleden, dus draag ik dit stukje op aan zijn nagedachtenis, le’iloei nisjmato.
Parasjat Behar is waarschijnlijk een van de weinige stukken in de Tora waar André en ik het niet over oneens waren. Mijn oom was charedi, en in bepaalde opzichten dus bijzonder behoudend. Dat ben ik niet. Zijn conservatieve houding hield op bij die dingen die vandaag de dag de lakmoestest van vroomheid zijn geworden: kasjroet, sjabbat en andere rituele zaken. Waar het echter ging om politiek, om sociale rechtvaardigheid, was mijn oom echter een linkse rakker. Net als ik.
En net als parasjat Behar: in dit stuk van de Tora leren we over de herverdeling van eigendom, over een systeem waarin elke zeven jaar een reset-knop wordt ingedrukt, en waarin we elke vijftig jaar terugkeren naar de “fabrieksinstellingen” van de economie.
De Tora, laten we daar duidelijk over zijn, is geen Das Kapital avant-la-lettre. In het systeem dat de Tora beschrijft, wordt hard werken vereist, en wordt dit ook beloond. Het gebod om aan de sjabbat te houden, wordt voorafgegaan door het gebod om zes dagen per week te werken: שֵׁשֶׁת יָמִים תַּעֲבֹד, וְעָשִׂיתָ כָּל-מְלַאכְתֶּךָ.
“Werk zeven dagen, en doe al je arbeid. “וְיוֹם, הַשְּׁבִיעִי–שַׁבָּת, לַיהוָה אֱלֹהֶיךָ: לֹא-תַעֲשֶׂה כָל-מְלָאכָה
“De zevende dag is de sjabbat van Adonai, jouw God: verricht daarop geen arbeid…” (Sjemot 20)
Pas als je zes dagen hebt gewerkt, heb je je rustdag verdiend. En het Bijbels systeem prijst niet alleen het werk dat gedaan wordt; het doel is dat mensen genoeg verdienen om bezittingen te vergaren en een plezierig leven te leiden. De profeet Micha beschrijft een ideale situatie, waarin iedereen zit תַּחַת גַּפְנוֹ וְתַחַת תְּאֵנָתוֹ
“onder zijn eigen wijnrank en vijgenboom” (Micha 4).
Verworven eigendommen zijn een doel om naar te streven. Armoede is geen goede zaak, zeker geen ideaal, ook niet voor de religieuze leiders. Maar de dreiging van armoede hing natuurlijk altijd als een zwaard van Damocles over de Israëlieten: Ze waren sterk afhankelijk van de landbouw. Dus het hoefde maar eens flink te hagelen of stormen of een poos niet te regenen en opeens zaten veel mensen zonder eten. En zoals we weten, kon armoede in het ergste geval zelfs tot slavernij leiden. En daar zit ‘m dan weer de kneep: de Tora voelt zich toch ongemakkelijk bij de uitwassen van een geheel vrije markt. Het feit dat mensen zo arm konden worden, dat ze als slaven van andere Joden konden eindigen, zit niet helemaal lekker. De Tanach waarschuwt er ook voor dat de leiders niet al te veel rijkdom mogen vergaren, zodat de rest van het volk niet verwordt tot hun dienaren. In parasjat Behar lezen we ook aansporingen om Israëlitische slaven met respect te behandelen: לֹא-תַעֲבֹד בּוֹ, עֲבֹדַת עָבֶד.
כְּשָׂכִיר כְּתוֹשָׁב, יִהְיֶה עִמָּךְ
“…geef hem geen slavenwerk te doen. Hij zal zijn als een werknemer, als iemand die bij je familie ingelijfd is…” (Wajikra 25).
We kennen natuurlijk ook de talloze keren dat de Tora ons gebiedt de armen en behoeftigen te helpen, de zwakkeren in onze samenleving – en niet alleen uit de goedheid van ons hart, maar omdat het rechtvaardig is. Het sociaal-economische systeem in het oude Israël was dus tot op zekere hoogte gebaseerd op een vrije markt, maar de beperkingen die hieraan werden opgelegd, staan beschreven in parasjat Behar.
In het sjemieta-jaar worden schulden vergeven, slaven vrijgelaten, en het land mag niet worden verbouwd. Wat uit zichzelf op het land ontsproot mocht door iedereen die het wilde hebben, worden geoogst. Tijdens het joveel-jaar werden alle landbezittingen, alle grondrechten, teruggegeven aan de oorspronkelijke eigenaars. Elke zeven jaar werden de Israëlieten dus bevrijd van hun schulden, en elke vijftig jaar van slavernij, en kregen ze hun grondbezit weer terug. Deze bevrijding van de uitwassen van de vrije markt verschaft de Israëlieten een bepaalde vrijheid, een onafhankelijkheid, een kans om opnieuw te beginnen. Iedereen krijgt weer de kans om zijn beste zelf te zijn, om het hoogste potentieel te bereiken. Het is een vrijheid, een gelijkstelling van kansen die ontelbare mogelijkheden ontsluit, en die ook rechtvaardig is. Het bezitten van land, en in het bijzonder het bezitten van andere personen, is dus een tijdelijk contract, geen permanente status. Het systeem bevat een verzekering die de ongelukkige omstandigheden dekt die mensen kunnen overkomen, en de verkeerde besluiten die mensen soms nemen. En alhoewel beslissingen zeker consequenties hebben, zijn ze dus niet onherroepelijk waar het bepaalde grondrechten betreft: ons land is niet te koop. Onze eigenwaarde ligt niet te grabbel. We zijn Joden – geen slaven van de vrije markt. De Tora geeft ons op deze manier de kans om vrij te zijn binnen de vrije markt, maar houdt altijd een slag om de arm om onze eigenwaarde te waarborgen. Wij zijn de baas over de vrije markt, niet andersom. En dat perspectief wordt aan iedereen eens in de zoveel tijd opnieuw gegund: we krijgen allemaal de kans om met een schone lei te beginnen. Zowel ons land als onze status van vrije mensen zijn zodoende deel van ons erfgoed.
De Tora geeft ons de verantwoordelijkheid voor onze eigen daden, en spoort ons aan om hard te werken, om onze eigen omstandigheden te verbeteren, maar geeft ook aan dat we dit op een eerlijke en rechtvaardige manier moeten doen, met gelijke kansen voor iedereen.
Geef als eerste een reactie