‘Ondertussen voltrok zich de gewelddadige vernietiging van het volk van Judea’

Berenice, Romeinse legenden 2

In deel 1 Berenice, prinses van Judea zagen we hoe prinses Berenice in Caesarea een ‘schandalig’ leven leidde, geïnspireerd op Liliths eigenzinnigheid. Aan het einde van deel 1 besluit Berenice zich niet meer met collectieve lotgevallen in te laten maar van het leven te genieten. 

Terwijl de prinses aan tafel zat, kwam een dienaar aankondigen dat de zoon van de keizer was gearriveerd. Het was de verlichte Titus, consul, censor en prefect van de Praetoriaanse garde.

‘Weer zo’n brutale en lompe soldaat’, mompelde de prinses chagrijnig.
Maar toen hij zich aan haar presenteerde, moest Berenice haar mening herzien: voor haar stond een knappe dertiger, een generaal, gekleed in het keizerlijke purper. 

‘Tjonge’, dacht Berenice, ‘een waardige erfgenaam van het Trojaanse bloed!’ 

Van zijn kant was Titus diep onder de indruk van de schoonheid van de prinses. Haar warme blik vol ironie en hartstocht bracht hem van zijn stuk. Er wordt verteld dat Titus verliefd werd op Berenice en vele nachten met haar doorbracht. De incestueuze en ongelovige prinses werd op haar beurt smoorverliefd op de Romeinse generaal, die spoedig keizer zou worden. En ondertussen voltrok zich de gewelddadige vernietiging van het volk van Judea. 

Zonder scrupules

Titus was ongenadig. Hij spaarde alleen het koninkrijk (dat Agrippa II, Berenices broer, zijn hele leven lang op onduidelijke wijze behield), maar trad zonder scrupules op tegen Jeruzalem. ‘Het moet met de grond gelijk gemaakt worden’, zei hij op een dag in het Grieks om Berenice niet te kwetsen, die met hem altijd in het Latijn aansprak. 

‘Daag de toorn van de Eeuwige niet uit’, waarschuwde de prinses afstandelijk glimlachend, alsof dit alles haar niet meer aanging. ‘Spaar in ieder geval de Tempel’, drong ze nog zachtjes aan. ‘Je weet hoe belangrijk die voor de mensen is!’ 

Zestigduizend doden

‘Goed,’ zei Titus zuchtend, maar hij vergat het bevel te geven. Toen de zogeheten ‘Joodse oorlog’ werd beëindigd en het bloed van zestigduizend doden de grond van Jeruzalem had doordrenkt, vertrok Titus naar Rome en nam zijn geliefde, de mooie prinses van Judea, met zich mee. 

Berenice was altijd bij haar keizer. Zij onderwees hem in de kunst der liefde en leerde hem allerlei ongebruikelijke en bizarre genoegens. ‘Wie heeft je dit allemaal bijgebracht?’, vroeg de onbehouwen generaal, verrast door de steeds weer nieuwe genotvolle bedenksels van zijn geliefde. 

‘De duivelse Lilith,’ antwoordde Berenice glimlachend, en ze vertelde hem over de wonderbaarlijke gebeurtenissen die plaatsvonden aan het helse hof van Asmodeus en Lilith. Titus hield bijna net zoveel van de fantastische verhalen van Berenice als van haar kussen. 

Romeinse senatoren

De raadgevingen en bedreigingen van de oude Romeinse senatoren legde hij naast zich neer. Zij zagen met groot misprijzen dat zijn hart door een buitenlandse prinses werd ingepalmd. Over hun liefde deden in de stad aan de Tiber de meest schitterende verhalen de ronde. Verhalen vol bewondering, maar niet zelden klonk er een toon van afgunst in door.

Men vertelt dat Berenice toen ze op een dag in haar luxueuze caldarium (badkamer) in het geparfumeerde badwater lag afwezig het gebabbel van Afrodisia aanhoorde. Maar iets in de woorden van haar Alexandrijnse dienares trok haar aandacht.

Afrodisia sprak over een jongen, een zoon van de patriciër Gellius, die zou zijn gestorven na het drinken van een toverdrankje dat hem door een Joodse tovenaar was toegediend. De dader van het vermeende misdrijf kon niet worden gevonden en de verlichte Titus had daarom bevolen dat een door het toeval aangewezen Joodse vrouw zou worden veroordeeld tot de uiterste straf der straffen. 

De volgende dag zouden soldaten een vrouw ophalen in de Romeinse Joodse wijk bij de Poort van Octavia.  

‘Zo, zonder een proces?’, vroeg Berenice zich hardop af… 

‘Wat wil je, mijn duifje. Het zijn arme mensen, veracht en laf. Zelfs de rechters hebben geen tijd voor hen,’ antwoordde Afrodisia terwijl ze geurende oliën in het bad van de prinses liet lopen.

Willekeur versus gerechtigheid

‘Maar dat is pure willekeur! Rome staat bekend om haar liefde voor de gerechtigheid… Rome, sterk met de sterken, genadig met de zwakken…’
‘Hé, wees toch niet zo naïef, mijn kind,’ zei Afrodisia terwijl ze een hand rozenblaadjes in het heldere badwater liet dwarrelen. 

‘Niemand zal de moeite nemen om dat volk te verdedigen. Meer dan twintigduizend van hen zwoegen in ketens aan de bouw van het Amfitheater Flavium dat vanwege zijn omvang het Colosseum wordt genoemd. Men vertelt in de stad dat er elke dag meer dan tien van hen sterven door uitputting…’

De prinses voelde boosheid in zich groeien. ‘Hoe lang nog, o Heer, hoe lang nog?’ mompelde de incestueuze, ongelovige en zondige prinses. Ze stapte uit het bad, hulde zich in de blauwlinnen kleden die voor haar klaargelegd waren, bedekte haar natte haren met een kleurige doek en haastte zich naar Titus.

Uiting van macht

In haar binnenste woedde iets onzichtbaars en onbekends. De prinses had de verwoesting van de heilige stad gezien, het volk gedecimeerd en verspreid, maar met een schouderophalen had ze alle wreedheden van zich afgeschud. Haar aandacht was uitgegaan naar het opluisteren van het bed van de stedenverwoester Titus die door iedereen een ‘weldaad voor de mensheid’ werd genoemd. 

Nu besefte zij dat die erenaam misplaatst was! 

Als onverdraaglijk ervoer zij deze laatste uiting van macht, een gewelddaad die werd gepleegd vanwege een vermeend misdrijf, een willekeurige en wrede handeling die met gerechtigheid niets had uit te staan. Na zoveel gruwelen leek deze daad misschien onbeduidend, maar dat gold niet voor de prinses. Zij beschouwde het als een culminatie van het gedrag van de keizer en het symbool ervan.

Berenice vond Titus in zijn studeerkamer, verdiept in de lectuur van een juridische tekst.

‘O machtige heer!’, riep zijn schone geliefde. ‘Ik heb gehoord over de jongen die is gestorven, over de aanklacht en over jouw vonnis… Nu wil ik je vragen, uit naam van de liefde die je voor mij hebt om aan míj de keuze van de veroordeelde te laten.’

Titus keek naar zijn geliefde: nog nooit had hij haar zo aantrekkelijk gevonden. Glimlachend liep hij op haar toe: ‘Alles wat je begeert, schoonste onder de schonen,’ zei hij terwijl hij haar kuste.

‘Nog een gunst…’
‘Alles wat je wilt,’ zei Titus terwijl hij haar zachte schouders streelde.
‘Ik zou willen dat je mijn keuze controleerde en goedkeurde…’

Breng de vrouw

‘Natuurlijk,’ antwoordde Titus en troonde haar mee naar het triclinium (eetkamer met ligbanken), niet merkend dat de prinses zijn kussen nauwelijks beantwoordde. De paleiswacht meldde de volgende dag aan Titus dat de keuze was gemaakt. Het was zo’n zonnige dag waarop de marmeren tempels en paleizen schitterden als waren ze van zuiver goud. 

‘Breng de vrouw hier in de zuilengang,’ beval Titus. Twee soldaten leidden een vrouw voor hem. Ze was gekleed in een bruine tuniek en droeg een ragfijne grijze sluier. ‘Weg met de sluier,’ beval Titus. 

Vanachter de ruw opzij getrokken sluier verscheen het gelaat van Berenice: bleek, intens en stil. Het leek gesneden uit oud ivoor.

‘Jij!’ riep Titus. Hij deed een stap terug en bleef stokstijf staan.

‘Ja, ik ben het,’ antwoordde Berenice. ‘Ik voldoe aan alle eisen. Ik ben een Joodse vrouw… en ik ben een tovenares, of was je dat misschien vergeten? Trek je zwaard en sla toe. Als het recht verandert in willekeur wordt het onmenselijkheid en dat weet jij maar al te goed.’ 

‘Maar deze keer brengt een daad van barbarij gerechtigheid. En dat de Eeuwige vanaf Zijn Troon van glorie genadig moge zijn voor al mijn zonden.’


Toelichting zie voor de bronnen onderaan deel 1
In de laatste fase van het verhaal voltrekt zich de terugkeer tot het geloof (teshuvah) en het herstel (tikoen) van het individu dat op die manier bijdraagt aan het herstel van de mensheid. De vrij onverwachte slotscène waarin de prinses gesluierd voor keizer Titus verschijnt, roept de vraag op – gezien het open einde – of haar daad van zelfopoffering de gerechtigheid inderdaad zal herstellen en zal bijdragen aan het repareren van de wereld.

cover: Lilith en demonen, Ilustratie iblis penghuni neraka 

Over Gerrit Van Oord 15 Artikelen
Gerrit Van Oord (1948) Groeide op in Amsterdam-Zuid, woont sinds 1982 in Rome waar hij tot 1995 Nederlands aan Italianen onderwees. In 1990 was hij mede-oprichter van de uitgeverij Apeiron Editori. Behalve uitgeven vertaalt hij non-fictie uit het Nederlands in het Italiaans (bijv. Abel J. Herzberg, J. Huizinga.) en andersom. Sinds 2002 volgt hij de Italiaanse Etty Hillesum-receptie en publiceert daarover. Is redactielid van het jaarboek Cahiers Etty Hillesum en actief in de AYN-T, Studievereniging Joods-Duitse Cultuur opgericht in Rome.

1 Comment

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*