Werkverschaffing (7) 

tekening van raam met daarnaast jongen met forse schaduw achter zich

Geen Suzanne vult mijn droom; zoals zo vaak word ik hem, mijn oom Esriël. Mijn wereld is nu de werkverschaffing in 1934. Met handen, scheppen en kruiwagens creëren we het Amsterdamse Bos.

Het eerste en belangrijkste van de werkdag is een goeie schep en kruiwagen zien te krijgen. Het handvat niet te ruw, zeker niet gespleten en het blad niet te groot.
Als je op het werk komt, staan de spaden netjes in een lange rij met het blad in de grond. Zo hadden we ze de dag ervoor zelf neergezet. De kruiwagens met houten wiel staan haaks op de rij spades, vijf op een rij. Ieder een schep, ieder een kruiwagen. Als de kruiwagen niet goed reed, was je de schlemiel. Doodvermoeiend, zo’n ding dat steeds afweek van de gekozen richting. Als je aan de late kant op het werk verscheen, was je zeker die schlemiel.

‘Lopen, Es!’ roept Lion. ‘Laten we langs die lui rennen, misschien hebben we nog net een goeie.’
‘Nee man, dat geeft sores, niet doen!’ De ogen van Lion glanzen ondeugend en roepen me op om met hem mee te doen. Zijn mondhoek trekt op de voor hem zo typische, aanstekelijke manier. Het is een geheime code van hem naar mij, die me prikt en verplicht om mee te doen. Meteen pak ik het initiatief en begin te rennen. Ik hoor hem lachen terwijl hij me achterna komt. Glibberend en gniffelend rennen we door de modder, langs het pad waar de mannen voor ons op lopen.

‘Hé, wat moet dat?’ roept een van hen.
‘Moet poepen!’ roept Lion over zijn schouder, en lachend glibberen we verder terwijl de mannen achter ons tieren. We zijn ze ruim voor en pakken met veel ondeugend plezier en een beetje schaamte de laatste fatsoenlijke scheppen en kruiwagens. Lachend lopen we naar de plek waar we moeten werken.

Plotseling wordt Lion afgesneden: een man zet zijn kruiwagen voor die van hem.
‘Wij gaan ruilen, vriend, je jatte net voor mij de laatste goeie weg.’
‘Ik denk er niet aan,’ zegt Lion en duwt zijn wagen langs die van de man die hem tegenhield.

Ik ken die man wel. Hij is altijd luidruchtig, werkt niet door en dringt voor bij de schaft. Hij is jonger en een stuk groter dan Lion. Pruimen vind ik een walgelijke gewoonte en deze man heeft er een kunst van gemaakt het zo smerig mogelijk te doen. Ondefinieerbaar bruin toont zich tijdens het spreken in zijn mond, tot hij een grote straal bruin speeksel in de kruiwagen van Lion spuugt.

‘Laat het, Lion, geef dat ding nou maar aan die eigerich. Eigenlijk waren ze eerder dan wij. Straks hebben we ruzie.’

‘Ikh bin night pagus voor die vent,’ antwoordt Lion met oplopende stem.
‘Oy vey, oy vey, Lion, doe goochem. Tuurlijk ben je niet bang, wees gewoon verstandig. We wisselen wel af met de kruiwagen.’
Uiteraard luistert Lion niet. Hij staat stil, kijkt de man aan.
‘God, wat kan jij goed spugen, chalerje. Maar je tandenpoetsen is een beetje lastig, hè?’

Ik word misselijk als ik het gezicht van de man bekijk. Hij mist zeker drie tanden, en wat er nog onder zijn snor staat is bruin van rottigheid en pruimtabak. Bruin kwijl druppelt uit zijn mondhoek.

‘Vuile Jid.’ De man stapt op Lion af, pakt hem bij zijn jas en staat klaar om te slaan.

Op dat moment stapt een grote blonde man naar voren en geeft de agressieveling een harde duw. ‘Wegwezen jij, laat ze met rust. Dit zijn mijn vrienden, begrijp je dat?’
De man loopt mopperend met de slingerende kruiwagen richting de plek waar hij aan het werk moet, kijkt nog een keer boos om en laat ons met rust.

‘Bedankt voor uw hulp, meneer.’ We stellen ons aan elkaar voor. Klaas heet de grote goy.
‘Een ventje van niets, ik ken hem al langer,’ zegt Klaas over de man die nog kwaad naar ons staat te kijken.

Het gesprek wordt onderbroken door de opzichter, die het geheel had gadegeslagen.
‘Aan het werk, heren. Schmoeshen doen jullie maar in sjoel.’

Klik hier voor de vorige aflevering van het feuilleton


cover illustratie Françoise Nick

Geef als eerste een reactie

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*