Asfaltstad

cine mediene 6

tekening van art deco gebouw

Eigenlijk had hij een hekel aan natuur. ‘Natuur is mooi, maar ik moet er wat bij te drinken hebben’, zei de dichter Kloos, maar daar had hij als prepuberaal appelsapdrinker nog geen boodschap aan. Omdat hij niet meewou met de gezamenlijke vakantie in de Ardèche, werd hij elke zomer bij zijn oma in Amsterdam geparkeerd. 

Een andere wereld, een stad van asfalt, een metropool met de dynamiek van een dorp. Trappenhuizen, die hij niet kende. Vanaf de straat, in steen, tussen de Chinees en het café met ‘Jonge Duys’ boven de deur, zodat hij in één keer op de eerste etage was. Vanaf het balkon keek je uit op de buitenmuur van de bajes en de binnentuinen van bewakerswoningen. Een tramstation, waaromheen lijn zestien piepend in de bocht een lus maakte naar het eindpunt.

Een trekvaart, stukje verder een stadion. Een rotonde met toren en dorpskerk, van een dorp waar men elkaar niet groette. Hij wist wel dat zijn eigen schoolpastorale op het platteland even nep was als koningin Marie-Antoinette die in het zelfgebouwde ‘Gehucht van de koningin’ als herdersmeisje zwaar geparfumeerde schapen hoedde. Maar het zionistisch streven van de hier in de hoofdstad ineens talrijke Joden kwam hem even kunstmatig voor. Ja hoor. Terug naar het boerenbestaan, om in een kibboets, losgerukt van asfalt, auto’s en zwaar bebrilde talmoedstudie, met een schop en een hak de weerbarstige grond vruchtbaar te maken. En dat allemaal uit dat blauwwitte missiebusje met de grote ster erop, op een prominente plek op oma’s schoorsteenmantel.

Halverwege de jaren zestig: het oproer rommelde enkel nog binnenbuiks. Mannen droegen stropdassen, jongetjes zoals hij vlinderstrikjes en iedereen wachtte nog bij de stoplichten. Er hing nog een vage sluier over de stad van vermiste familie. Toen zijn oma indertijd als weduwe terug kwam uit Overijssel deden de twee ongetrouwde dames van beneden alsof bewaren van inboedel hetzelfde was als inpikken. ‘Nee, dat kleedje hing daar altijd al onder de kapstok.’ Dan niet. Waarmee, op prullaria en foto’s na, de band met Ons Indië definitief was doorgesneden. Zoals ook de band met de Joodse Gemeente. ‘Wat moet ik met die lui? Die kosten enkel geld.’ 

Aan sjoelbezoek deed ze niet. ‘Die Lekstraat is vier kilometer lopen. Beetje met al die vreselijke wijven achter een balkonhek zitten. Met wat daar op de gevel staat. ‘Ik zal tussen de kinderen Israëls wonen en mijn volk niet verlaten.’ Nou, kláár ben je, in dat voormalig verkooppunt van gele sterren.’

Ze wist dus donders goed wat de regels waren, maar had zo haar eigen voordelige versie van de voorschriften. ‘Of moet ik soms de buurman stenigen als hij op zaterdag de stok van zijn hond opraapt?’ 

Amstelveenseweg hoek Vaartstraat, Amsterdam

Hij leerde allerlei nieuwe leefregels die blijkbaar alleen golden in de Grote Stad. Sowieso bleek ‘op een been kan je niet lopen’ een Joodse gewoonte, want van alles was er twee. Twee spoelbakken in de aanrecht, met een schotje ertussen. Bestek in aparte lades, alles apart afgewassen. Zelfs twee zoutvaatjes. Ze maakte de melk warm op een elektrisch kookplaatje – dat was ‘praktisch’. Terwijl het gasstel een halve meter verderop stond. Vuur maken was verboden op sjabbes maar je mocht wel voorafgaand twee kaarsen aansteken. Waar ze, zelfs bij warm weer, kort haar handen boven warmde en die tegen haar voorhoofd hield. Alsof dat zou helpen. 

Hij mocht dan wel weer kolen scheppen op zolder op zaterdag, want, zei ze in een grap die hij pas veel later begreep, dat viel niet onder de ‘scheppende en herscheppende arbeid.’ Anderzijds was hij nu de man in huis, zodat hij hakkelend vanaf een kartonnetje de g-dzijdank korte gebeden moest prevelen die aan het eten vooraf gingen. Maar naar De Gruyter, twee panden verderop, was geen punt. Waar hij even hakkelend het volstrekt zinloze onderscheid leerde tussen Dreft en een afwasmiddel waarvan hij zelfs nu de naam niet meer weet, zo taboe was het. Smith’s chips was g-dweetwaarom helemaal van de duivel. Deze religie, zo concludeerde hij, was iets met regels en afwassen, waarbij de rabbinale stempels dezelfde zwaarte hadden als de groene goedkeuringszegel van de Nederlandse Vereniging van Huisvrouwen.

Maar je mocht smokkelen, zo bleek. Soms zat hij er tussendoor nog in de herfst, als oma een hut bouwde op het balkon. Tegen de frisse windvlagen waren de muurtjes tochtvrij, van groenplastic golfplaten. Met takken en riet behangen, dat wel. Je moest door het open dak drie sterren kunnen zien, maar dat gebod werd ondervangen met doorzichtige glasplaten. Zodat zij de nachtelijke luchten kon bestuderen zonder longontsteking op te lopen, maar met behulp van bijbelkennis. ‘Er staat niks in Wajikra over een verbod op glasplaten.’ 

Soms ging oma daarna met hem mee zuidwaarts, om met kerst bij haar katholiek geworden dochter te zijn. Daar kreeg ze elke dag een aangepaste Indische maaltijd bezorgd, want ze kon nog geen ei bakken. Als dat al mocht. Hetgeen haar, vanuit de leunstoel, niet verhinderde de kookgewoonten van haar dochter krachtig van commentaar te voorzien. ‘Je kinderen bloedworst voeren, hoe kún je.’ ‘Ma, dat is gezond want er zitten appeltjes doorheen.’ 

Toen haar vele bezwaren niet hielpen, nam ze rigoureuze stappen. Zo schoof ze de kaarsen voor de kerststal steeds dichter bij de gewraakte boom. En zijn moeder zette die dan weer een stukje terug. Op een dag was de porseleinen Jezusbaby, met het grote ronde gat in zijn rug, ineens uit zijn kribbe verdwenen. Iedereen wist dat de dader in de leunstoel resideerde. Maar zijn moeder vermeed mogelijke mot, en plaatste in de kribbe een nieuw gekocht Kindeke, dat minstens even groot was als de kameel ernaast. De porseleinen heiland werd nimmer terug gevonden. 


Cine Mediene beschrijft in korte filmische sfeerschetsjes een kehille in de mediene 

Cine Mediene 1 Een kathedrale koe

Cine Mediene 2 Lompen en metalen

Cine Mediene 3 Een valse Ausweis

Cine Mediene 4 Zwei Seelen

Cine Mediene 5 Pastorale

cover illustratie Françoise Nick

Over Paul Damen 10 Artikelen
Paul Damen ('s-Hertogenbosch, 1954) is journalist en publicist. Hij studeerde sociale geschiedenis en massacommunicatie aan de UvA. In Joodse kring werkte hij eerder bij de voormalige Joodse Omroep, als columnist van Jonet, en als hoofdredacteur van het NIW, waar hij nu nog opinies voor schrijft.

Geef als eerste een reactie

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*