Elke taal kent woorden voor ‘het onbewuste’, ‘Oedipuscomplex’ of ‘penisnijd.’
Wereldwijd verschijnen jaarlijks tientallen boeken en artikelen over Sigmund Freud, ondanks de tanende populariteit van de psychoanalyse,
Naomi Seidmans Translating the Jewish Freud: Psychoanalysis in Hebrew and Yiddish is daarin een toonaangevend werk. Deze studie laat zien hoe Freuds werk via Jiddische en Hebreeuwse vertalingen werd ’teruggehaald’ naar het jodendom. Ze laat de gelaagde relatie zien tussen Freud, de Joodse identiteit en taal. Freud stond immers bekend om zijn ambivalente verhouding tot zijn Joodse afkomst: enerzijds distantieerde hij zich van religieuze gebruiken, anderzijds doordrenkte hij zijn werk met Joodse symboliek.
‘Seidman, hoogleraar aan de Universiteit van Toronto, is auteur van verschillende wetenschappelijke boeken: een over de seksuele dimensie van de wisselwerking tussen het Hebreeuws en Jiddisch, over vertaling in een Joods-christelijke context, en een ander over scholen voor orthodoxe meisjes en in 2016: The Marriage Plot, Or, How Jews Fell in Love with Love, and with Literature.
Nu begeeft zij zich in de altijd troebele en onrustige wateren van de psychoanalyse, die, om goede of slechte redenen, altijd bekend heeft gestaan als ‘de Joodse wetenschap’. Dat is een associatie die Freud – wiens verhouding tot het Jodendom op zijn minst complex, zo niet getormenteerd was – soms betreurde en soms juist aanmoedigde.
Ideologische vertalingen
Opmerkelijk genoeg verschenen Freuds werken al vroeg in tal van wereldtalen. Zo verschenen zijn Collected Papers in 1924 in het Engels, terwijl de befaamde Standard Edition pas na zijn dood, vanaf 1939, begon te verschijnen. In het Jiddisch en Hebreeuws volgden eveneens vertalingen, vaak met ideologische lading.
In 1928 verscheen Group Psychology and the Analysis of the Ego in het Jiddisch, gevolgd door onder meer The Future of an Illusion (1932) en de Introductory Lectures on Psychoanalysis (1936-1938). In Palestina verschenen Hebreeuwse vertalingen als Resistance to Psychoanalysis (1926), Group Psychology (1928) en Totem and Taboo (1939).
Deze vertalingen waren meer dan taalkundige exercities: ze weerspiegelden de worsteling van Joodse gemeenschappen met moderniteit, secularisatie en assimilatie. Voor velen betekende Freuds werk een seculiere, maar diepgewortelde, Joodse intellectuele bijdrage aan de moderne wetenschap. Tegelijkertijd probeerden vertalers Freuds teksten aan te passen aan Joodse gevoeligheden. Zo werd het Duitse Seele (ziel) in het Jiddisch nesjomme met een religieuze bijklank, terwijl in het Engels termen als mind en psyche werden gebruikt.
Freuds eigen kennis van Hebreeuws en Jiddisch is onduidelijk. Hij beweerde die talen niet te beheersen, maar gebruikte wel Jiddische uitdrukkingen en leidde naar verluidt weleens een Pesach-seder. Zijn ouders spraken Jiddisch gekleurd door Oost-Europese dialecten. In zijn werkkamer stonden Joodse rituele objecten, al leek hij daar vooral archeologische waarde aan te hechten.
Dubbelzinnig
Freuds houding tegenover het jodendom was vaak dubbelzinnig. Hij noemde zichzelf een ‘goddeloze Jood’, maar zijn werk verwijst geregeld naar Bijbelse thema’s zoals de binding van Yitzhak, Jozefs dromen en Mozes. Hij verzette zich tegen Joodse religieuze rituelen, verbood zijn vrouw bijvoorbeeld de sjabbatkaarsen aan te steken, al hervatte zij die traditie na zijn dood. Zijn kinderen werden wel besneden, maar het gezin vierde geen Joodse feestdagen.
Tegelijkertijd vreesde Freud dat zijn Joodse achtergrond psychoanalyse zou reduceren tot een ‘Joodse wetenschap’. Toch erkende hij impliciet de Joodse wortels van zijn denken, onder meer via zijn betrokkenheid bij de Joodse organisatie B’nai B’rith, waar hij tientallen lezingen gaf.
De spanning tussen ontkenning en verbondenheid zie je ook terug in zijn taalgebruik. Zo verving hij Pesach door Osterzeit (Pasen) en sprak hij over Samstag in plaats van sjabbat. Tegelijkertijd gebruikte hij woorden als Heimlichkeit, wat Seidman koppelt aan het Jiddische haymish – huiselijk, vertrouwd.
In de vertalingen kreeg Freuds werk nieuwe lagen. In het Hebreeuws werd Ich vertaald als ani, Es als stam, clitoris werd dagdegan (‘kietelaar’) en ‘lust’ werd oneg (‘genot’). In het Jiddisch werd libido zelfs yetzer hara, een Bijbelse term die verwijst naar de ‘slechte neiging’ van de mens, een echo van Genesis 8:21.
Vertalingen verbonden met traditie
Zulke keuzes tonen hoe vertalers Freuds seculiere psychoanalyse bewust verankerden in Joodse taal en traditie. Seidman laat overtuigend zien dat vertaling hier niet enkel technisch is, maar onlosmakelijk verbonden met identiteit, religie en culturele spanningen.
Seidmans beheersing van de twee elkaar overlappende werelden – of zijn het er drie of nog meer? – is meesterlijk. Als de psychoanalyticus een geoloog of archeoloog is, dan interesseert Seidman zich zowel voor de toplaag als voor het gesteente eronder, en voor alles wat die lagen verbergen én onthullen.
Maar dit boek gaat niet zozeer over Freud zelf, als wel over de Joden die hem lezen en in Joodse talen vertalen. Onderweg krijgen we opnieuw zicht op de mensen die op zijn sofa lagen, hun ogen sloten en zich overgaven aan de ‘praatkuur’ – een term bedacht door Anna O., ofwel de Jiddischsprekende vrouw wier echte naam Bertha Pappenheim was. Zij werd later een vooraanstaand vertaalster uit het Jiddisch, maar sprak op het dieptepunt van haar neurose in het Engels.
Seidmans boek brengt op meeslepende wijze de kruispunten in kaart tussen Freuds werk, Joodse zelfbeelden en de dynamiek van taal.
Freud mag zichzelf hebben afgeschilderd als los van het jodendom, Seidman onthult hoe diep zijn denken geworteld bleef in die traditie. Of hij dat nu erkende of niet.
Naomi Seidman: Translating the Jewish Freud: Psychoanalysis in Hebrew and Yiddish, Stanford University Press, 2024
cover illustratie: Primo Ledeboer-Gill
Boeiende recensie. De identificatie van Freud met het jodendom blijkt ook duidelijk uit zijn terugkerende publicaties – de meest uitvoerige vlak voor zijn dood – over Mozes, als leider van het Joodse volk.