Stefan Zweig: Jood, Duitser, wereldburger 

‘Zo hoor ik nergens meer bij; overal vreemdeling en in het beste geval gast; ook mijn eigenlijke vaderland, de keuze van mijn hart, Europa, ben ik kwijtgeraakt sinds het zichzelf voor de tweede keer in broederoorlogen verscheurt.’

Aldus de Joodse schrijver Stefan Zweig (1881-1942) in het voorwoord van De wereld van gisteren, zijn laatste en tevens beroemdste werk. Hij schreef het in 1941, in Brazilië, waarheen hij vanuit Europa was gevlucht voor de nazi’s. Enkele maanden daarna is hij samen met zijn vrouw Charlotte uit het leven gestapt. Letterlijk doodmoe, ten dode gedesillusioneerd. 

Zweig ziet de diaspora als het Jeruzalem van de joden en dat de terugkeer naar Jeruzalem een droom is. Het moet aldus Zweig een hartstochtelijk verlangen blijven en mag niet ontaarden in een Joods nationalisme. Hij was niet de enige die zo dacht. Hijzelf is bezweken aan zijn droom van een universele mensheid.  

Verenigde mensheid

Stefan Zweig was een wereldburger uit principe. Hij had weliswaar grote bewondering voor de journalist Theodor Herzl (1860-1904), de stichter van het moderne zionisme, die ook zijn eerste uitgever was, maar hij beschouwde het wereldburgerschap als wezenlijk voor zijn Joods-zijn en voor het Joodse volk als zodanig. 

Dat moest ‘Als volk zonder staat blijven en zichzelf toch blijven zien als één volk.’ Zweig geloofde hartstochtelijk in de diaspora (galut) als de weg om zijn droom waarheid te laten worden. Hoe sterk die liefde al zijn werken doordringt, laat Karl-Joseph Kuschel uitvoerig zien in zijn boek Unser Geist ist Weltgeist, ‘Onze geest is wereldgeest,’ dat vorig jaar in Duitsland verscheen (Patmos Verlag, Ostfildern, 574 blz.). De ondertitel luidt, vertaald: ‘Stefan Zweig en het drama van een Joods wereldburgerschap.’

Stefan Zweig reisde veel en had ontmoetingen met talloze grote schrijvers en kunstenaars, met wie hij lange en diepe vriendschappen sloot. Tot verbazing en ontzetting van zijn Europese vrienden werd hij bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog aanvankelijk meegesleept in de alles en iedereen verblindende, patriottische, Duits-nationalistische roes. Tot hij al snel zelf aan het front de gruwel en de leugen van de oorlog ervoer.

Babel en Jeremia

In veel van Zweigs verhalen en toneelstukken, waarin hij reageert op de oorlog en op het antisemitisme, spelen bijbelse figuren en legenden een hoofdrol. In De toren van Babel (1916) zet hij de gangbare negatieve interpretatie van die toren op zijn kop. In de context van de elkaar zinloos uitmoordende naties voert hij het Babylonische bouwwerk op als het symbool van de door hem bepleite verenigde mensheid.

In 1917 schreef hij een toneelstuk met de profeet Jeremia in de hoofdrol. Jeremia voelt zich geroepen tot ‘profeet voor de volkeren’. Hij pleit voor vrede met de overmachtige vijanden van zijn volk en de onderwerping aan hun macht. Zijn volksgenoten moeten na de ballingschap niet naar Jeruzalem terugkeren. Terwijl de bijbelse Jeremia in Juda blijft en als het daar te gevaarlijk wordt vlucht naar Egypte, gaat die van Zweig bewust mee in ballingschap. Met dit stuk pleitte hij impliciet ook voor de overgave van Duitsland. 

Verheven intellectueel

Zweigs literaire productie is onafzienbaar. In Sternstunden beschrijft hij kernmomenten van de Europese geschiedenis die dwars staan op de geschiedschrijving van machthebbers en veroveraars. De trilogie Bouwmeesters van de wereld bevat negen portretten van grote meesters en hun strijd met de demon: Cicero, Erasmus, Montaigne en Nietzsche: onheroïsche, morele voorbeelden voor de mensheid.

Het is allemaal van een grote eruditie, ‘de stijldans van een verheven intellectueel,’ zegt Kuschel. Maar hij hield zich ook bezig met praktische politieke zaken als de Volkerenbond (1919). Hij zag bij politici vooral veel ‘ondiep opportunisme’ en ‘kosmopolitische lippendienst’.

‘Genoeg gekletst, getafeld en gegroet naar alle kanten – er is een beslissing nodig, eerlijkheid, energie,’ roept hij regelmatig vertwijfeld.

Zweig deed ook een hele serie pogingen om manifesten te publiceren tegen fascisme en antisemitisme, maar die liepen allemaal stuk op een schrijnend gebrek bij zijn collega-schrijvers en kunstenaars, Joden en niet-Joden, aan de wil, of de durf om daarvoor te tekenen.

Palestina als troost en vlucht

Als sinds zijn kennismaking met het programma en de persoon van Theodor Herzl, over wie hij in De wereld van gisteren prachtige pagina’s schrijft, worstelt Stefan Zweig met ‘de idee Palestina’. ‘

“Al duizenden jaren schuilt onder het thuisloze Joodse volk het verlangen naar Jeruzalem,’ noteert hij in 1903. Hij ziet Palestina als een toevluchtsoord en een werkplaats voor Joodse cultuur, een Nation des Geistes, maar niet als een ideaal voor alle Joden.

In 1935, toen de jacht op de Joden al in volle gang was, schreef hij: ‘Palestina is voor velen, ook die er niet heengaan, een ware troost. Ik verheug mij over de grote opbloei van ons [sic!] land, hoewel de grondspeculatie waarover ik hoor mij veel pijn doet. Dat zijn nieuwe getto-methoden.’ En in 1936 waarschuwt hij voor een ‘nieuw Joods nationalisme’. ‘Intussen moeten de Joden zich als Jood niet uitsluitend bezighouden met Joodse aangelegenheden’. Dat is ‘een vergeefse vlucht met oogkleppen’. 

Nog in 1939 noemt Zweig Palestina het ‘zichtbaarste monument van het Joodse idealisme’, ‘groots en ontroerend’, een ‘morele prestatie’, een ‘legende van bijbelse proporties’. Maar alleen als voorwerp van heimwee, van verlangen. Hij blijft sceptisch en afwijzend tegenover het politieke zionisme. 

Onvervulde droom

Stefan Zweig blijft tot zijn bittere einde trouw aan zijn droom van een verenigde mensheid. Een droom die maar niet in vervulling gaat. Hij is zelf aan die onvervuldheid ten onder gegaan. 

Dat die droom nog steeds bestaat – ondanks de nachtmerrie van de Shoah – laat Kuschel aan het slot van zijn omvangrijke boek kort zien aan de hand van een aantal van Stefan Zweigs ‘erfgenamen’, schrijvers als Elie Wiesel, György Konrád, Amos Oz en Robert Manasse. En daar kan men talloze anderen aan toevoegen. 


cover: fragment uit Unser Geist ist Weltgeist, Stefan Zweig und das Drama eines jüdischen Weltbürgertums. Uitgever: Patmos, 2024, 576 pagina’s.

Over Kees Kok 35 Artikelen
Kees (C.G.) Kok (1948) is onafhankelijk theoloog en sinds 1980 verbonden aan Ekklesia Leerhuis Amsterdam; vertaler (Duits) en uitgever van het werk van Huub Oosterhuis; voorzitter van de Stichting Huub Oosterhuis Fonds. De rode draad in zijn theologie is de veelal geloochende en verraden joodse oorsprong van het christendom. Hij schrijft veel over joodse literatuur en vertaalde Duits-joodse poëzie onder andere van Hilde Domin. Hij is gehuwd, heeft drie kinderen en vijf kleinkinderen.

Geef als eerste een reactie

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*