De chocoladewinkel van Ricardo aan de Weesperstraat 

Weesperstraat voor de oorlog vanaf het Jona Daniel Meijerplein tot aan het Weesperplein

Meyer Sluyser schreef in zijn Er groeit gras in de Weesperstraat: ’Een paar mensen uit de oude buurt, die het Grote Verdriet mochten overleven, zouden stikken van hartzeer als ze niet meer konden spreken over de dagen van vroeger.’ In mijn beleving is het precies omgekeerd. Mijn moeder groeide op in de Weesperstraat en had zoveel hartzeer dat ze niet kon praten over de dagen van vroeger, over de dagen van haar jeugd.

Ze hield het bij korte zinnen en uitspraken die ze vaak herhaalde, zoals ‘de eerste veertien jaar waren goed’, of ‘we gapten nooit uit het kastje van boven een kwartje ’t ons.’ En daarmee moesten we het doen. Jaren speurwerk brachten feiten, verhalen en foto’s boven water en maakte het mogelijk een beeld te schetsen van het leven dat vóór mij kwam en waarvan ik zo graag méér wilde weten om te kunnen begrijpen wie ik zelf eigenlijk ben.

Chocoladewinkels en groothandel 

Maurits Nabarro (1856-1929), die met zijn vrouw Sara in de gemeente Watergraafsmeer woonde, was mijn overgrootvader. Hij bouwde aan het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw een klein imperium van chocoladewinkels in Amsterdam. Hij had er in totaal dertien door de hele stad heen. Ze verkochten er naast chocolade allerlei zoetigheid, zoals Haagse hopjes, gekonfijte vruchten, bruidssuikers, Engelse drop, pepermunt, wybertjes, salmiak, kaneelstokjes, krakelingen, Wiener melange, zoethout, duimdrop, rumboontjes, noga, zuurstok, karamel, schuimpjes, hartjes et cetera, et cetera. 

Voor chocolade Nabarro
We hebben het geheel nieuw gerestaureerde filiaal der N.V. Nabarro’s Chocoladewinkels dat kortgeleden heropend is bezichtigd en waren geïmponeerd door de geweldige sortering der artikelen die men in deze gezellig ingerichte winkel aantreft. (…) Voor chocolade van de goedkoopste tot de fijnste kwaliteit, Nabarro’s is derhalve een bekend gezegde. De N.V. Nabarro Chocoladewinkels die sinds 1879 verscheidene filialen exploiteert, wensen wij nog menig jaar nuttige activiteit toe.
N.I.W., april 1938

Om de winkels goed en voordelig te kunnen bevoorraden vestigde hij ook zijn eigen groothandel in chocolade en suikerwaren. Het echtpaar Nabarro had drie zoons, Sal, Meijer en Jacques en twee dochters Sien en Rebecca. Sal en Meijer werkten in de groothandel. 

Maurits Nabarro opent zijn twaalfde winkel in chocolade en suikerwaren aan de Weesperstraat 87 in hetzelfde jaar dat zijn tweede dochter, mijn grootmoeder Rebecca (1885-1943) eindelijk besluit te trouwen.

Rebecca was winkelierster van beroep, ze werkte in de winkels van haar vader en volgens de familieverhalen was ze een flinke vrouw

Bruidsschat

In 1919 kwam ze eindelijk de ware tegen in de gedaante van Aäron Ricardo, een opgewekte, charmante en energieke telg uit een oud Sefardisch geslacht, die luisterde naar de roepnamen Aroon en ook wel naar het plat Amsterdamse Arie

De 34-jarige Rebecca kreeg de nieuwe winkel met woonhuis aan de Weesperstraat 87 als bruidsschat mee. Die heet daarom vanaf dat moment ‘Ricardo, chocolade en suikerwaren’. Haar vader gaf haar met deze bruidsschat een dak boven haar hoofd en brood op de plank. 

Maurits Nabarro had het goed gezien, want Aroon was een hele leuke man met een goed gevoel voor humor die Rebecca dikwijls aan het lachen maakte. Maar zijn maatschappelijke positie was wat wankel. Ze trouwden in januari 1920 in Snoge. Rebecca dreef de winkel en Aroon werd secretaris bij de Portugese Gemeente. Naar verluidt droeg hij altijd een hoge hoed, waarmee hij dagelijks door de Weesperstraat wandelde, of misschien beter gezegd, opgewekt paradeerde van zijn winkel-woonhuis gelegen vlak bij de Nieuwe Prinsengracht naar Snoge en weer terug.

Aroon en Rebecca Ricardo-Nabarro

Radiaalstraten

Wie naar de plattegrond van Amsterdam kijkt, ziet dat het centrum is opgebouwd als een zon met stralen. De Dam is als de zon met de grachten eromheen. De Weesperstraat is een zogenaamde radiaalstraat, gebouwd in de zeventiende eeuw om de grachtengordel te kunnen bevoorraden. De andere radiaalstraten zoals de Utrechtsestraat, de Leidsestraat en de Haarlemmerstraat vervulden dezelfde functie. Het waren lange, smalle en gezellige winkelstraten aangelegd voor het verkeer, wel drie karren breed. 

In de zeventiende eeuw trokken veel Sefardische Joden naar Amsterdam en namen hun intrek in het nieuwe, oostelijke gedeelte van de stad. Zo ook de Ricardo’s en de Nabarro’s. In 1691 woonde er een Josef Ricardo in de Weesperstraat, een broer van Aroons bet-bet-betovergrootvader Daniël. Sefardische families hielden er hechte relaties op na en huwelijken binnen de familie waren niet ongebruikelijk. De Ricardo’s en Nabarro’s kenden elkaar goed en trouwden wel vaker met elkaar. Voor iemand uit de naoorlogse generatie die van genealogie houdt, zoals ik, leidt deze liefhebberij vaak tot wanhoop, want de stambomen vormen één grote kluwen, vol identieke namen en met te veel dwarsverbanden.

Precies negen maanden na het huwelijk van Rebecca en Aroon in januari 1920, werd in oktober 1920 de oudste dochter Sara geboren, genoemd naar haar beide grootmoeders Ricardo en Nabarro. In 1923 krijgt Saar een zusje dat werd vernoemd naar haar moeders zuster Sien, maar haar leven lang Zusje heette. 

Drie zusjes

‘Weer een dochter’ zegt Aroon op de 17 september 1926 tegen zijn collega’s in Snoge met een mengeling van trots en wat teleurstelling, want de kans op een zoon lijkt nu toch echt verkeken. Beide ouders zijn dan al 41 jaar oud. Het is de dag voor Jom Kippoer en de jongste dochter wordt Stella genoemd, naar Aroons oudste zus en heet haar leven lang Stelly. In 1963 wordt ze mijn moeder.

De drie zusjes zijn stuk voor stuk ‘personalities’ met donkerbruin haar en fonkelende, bruine ogen. Ze zijn energiek, lekker stout en dol op hun speelse en rebelse vader Aroon. Hij zegt gerust ‘dag Mienje’ tegen de vrouw van de rabbijn als ze in de winkel komt, dus Rebecca heeft hem liever niet achter de toonbank. Zij brengt stabiliteit, rust en regelmaat in het gezin en is ‘lief, maar wel een beetje streng. Wat zij wil, dat gebeurt.’

Alweer naar Artis

‘Bah, moeten we alweer naar Artis!’ De meisjes Ricardo mogen niet op straat spelen van moeder en gaan elke dag na schooltijd naar de nabijgelegen dierentuin. Aan het einde van de dag helpen ze de dierenverzorgers en brengen de papegaaien naar hun hokken. 

Saar, Zusje en Stelly groeien op in een kleine, zoete, hechte en bijna volledig joodse wereld, vol snoep, chocolade en drop. En te midden van talloze andere joodse en koosjere winkels, zoals de bakkerij van Vuijsje, schuin aan de overkant en die van De Liever even verderop. De vishandel van Van Kleef, de koekjes van Jamin, de sigarenhandel van Mozes Querido en vele, vele anderen. 

Palache School

De zusjes gingen naar de Palache School aan de Lepelkruisstraat. Als de meisjes handwerkles hadden, leerden de jongens laainen en daar was Stelly met haar volle aandacht bij. Ze zong tot aan het einde van haar leven met luide stem mee als er gezongen en gelaaind werd in sjoel en in Snoge. Naar sjoel gaan was gezellig. Daar ontmoette je je vriendjes en vriendinnen. Daarom holde ze vaak na het eten ‘s avonds voor het avondgebed naar de sjoel van De Joodsche Invalide op de hoek of naar Snoge. Daar werd tijdens de diensten door de kinderen lekker gespeeld, verstoppertje op de binnenplaats en in geheimtaal gecommuniceerd vanaf de vrouwengalerij naar beneden.

Drie meisjes Ricardo met vriendinnen achter het huis in de Weesperstraat 87 rond 1929

‘We waren orthodox, maar dat was gewoon normaal,’ vertelde mijn moeder altijd. ‘Je hele wereld was joods, dus je hield je helemaal niet bezig met vroom of niet vroom. Het was helemaal geen issue. En tante Et was liberaal. En dat was ook prima.’ 

Hecht sociaal netwerk

Ze beschouwde haar vooroorlogse joodse leven als veel toleranter, dan het naoorlogse. 

In de buurt woonden talloze familieleden, dus het sociale netwerk was hecht. Oom Ben en tante Betje, oom Meijer en tante Lien, vele neven en nichten. Stelly was, mede door het late huwelijk van haar ouders, de jongste van allemaal. En dan was ze ook nog eens de jongste van drie zusjes, dus het dragen van ‘afleggertjes’ was haar lot. Op een dag had ze er zodanig de pest over in, dat ze een gat in een mouw van een truitje had gebeten. Haar lieve moeder Rebecca begreep haar signaal en nam haar mee naar de Bonneterie en kocht haar een nieuwe ‘outfit’.

Ondertussen was het sappelen voor de kost, voor Rebecca en Aroon. Rebecca dreef de winkel en Aroon was meer de gangmaker van het geheel. Hij verzon mooie Franse namen voor de bonbons en schreef deze op kaartjes met zijn zwierige handschrift. Samen oogsten ze veel succes met een vondst van de creatieve Aroon; hij maakte mallen voor Hebreeuwse chocoladeletters en ze verkochten deze met veel succes rondom Sint-Nicolaas aan Amsterdammers die er vanuit de gehele stad speciaal voor langskwamen. De mallen werden ooit verkocht aan Ringers of aan Droste, maar of ze ooit in productie zijn genomen is (tot nu toe) onbekend gebleven.

Joodse HBS

Op een dag betrad Carolina Eitje, lerares aan de joodse HBS de winkel en vroeg om een onderhoud met Rebecca. ‘Die jongste dochter van je, die kleine Stelly, dat is een slimme jongedame. Die moet maar bij mij op school komen.’

‘Mijn dochters worden verpleegster, die gaan naar de mulo,’ antwoordde Rebecca en daarmee was het pleit beslecht. Stelly ging, net als Saar en Zusje, naar de joodse mulo aan de Weteringschans. 

De later zo beroemd geworden diplomaat Max Kohnstamm groeide op in de buurt aan de Nieuwe Keizersgracht en vertelde ooit dat hij met zijn zusjes en broers speciaal een halte eerder uit de tram stapte om langs de winkel van Ricardo te lopen in de hoop dat ‘meneer’ daar stond. Aroon Ricardo stond ’s middags regelmatig voor de winkel en deelde graag snoepjes uit aan de kinderen die langskomen.

Piano verkocht

De financiële zorgen namen toe in de jaren dertig, de crisisjaren. Chocolade en suikerwaren behoorden tot de extraatjes die mensen vaker lieten staan. De kinderen Ricardo merkten er niet zoveel van, maar signaleren wel dat de piano verkocht moest worden, tot verdriet van Rebecca, die graag speelde en zong. 

Zus Ricardo, oktober 1950 in het Charing Cross Hospital, Londen

Saar maakt de droom van moeder waar en wordt leerling-verpleegster in de joodse Clara-stichting in Zandvoort. In de oorlog verkast ze naar het joodse psychiatrisch ziekenhuis, het Apeldoornsche Bosch. Als de patiënten op transport naar Auschwitz moeten, besluit ze mee te gaan, omdat ze haar patiënten niet in de steek wil laten. Saar overleeft de oorlog niet, net zomin als haar ouders Rebecca en Aroon.

Verpleegstersuniform

Stelly overleeft de oorlog dankzij het verpleegstersuniform dat ze krijgt als ze onderduikt in De Joodsche Invalide en Zusje wordt dienstmeisje bij een barones in Baarn, die haar nooit vraagt naar haar echte identiteit. Ze wordt na de oorlog verpleegkundige in Londen, in het Charing Cross Hospital, zoals haar moeder Rebecca dat zo graag had gewild.


   Dit is een enigszins verkorte versie van Weesperstraat 87, Amsterdam, verschenen in Joodse Huizen deel 9. Het verhaal maakt onderdeel uit van een boek waar Bertien Minco momenteel aan werkt onder de titel: De geschiedenis van mijn huis, waarover zij eerder publiceerde in De Vrjidagavond en over de Groningse jaren in de Taco Mesdagstraat.

cover: Weesperstraat voor de oorlog vanaf het Jonas Daniel Meijerplein tot aan het Weesperplein

Joodse Huizen 9, Verhalen over vooroorlogse bewoners; onder redactie van Esther ShayaFrits RijksbaronGert Jan de Vries; uitgever Amphora Books, 2023; €22,50
Over Bertien Minco 13 Artikelen
Bertien Minco (Groningen, 1963) is directeur van het Herinneringscentrum Kamp Westerbork. Eerder werkte ze als schrijver, podcastmaker, strategisch adviseur en bestuurder in de cultuursector. Bertien vindt haar inspiratie vaak dichtbij, in de eigen Groningse, Amsterdamse, joodse en veel verzwegen familiegeschiedenis.

2 Comments

  1. Prachtig, ontroerend verhaal Bertien. Geen wonder dat je moeder na de oorlog niet erover kon praten – de tegenstellingen tussen wat eens was en wat ze in de oorlog had meegemaakt was te groot.

  2. Prachtig verhaal, Bertien! Ik herken jouw moeder Stelly er zo in.
    Nooit over de oorlog willen praten en er niets over willen lezen, want dan kwam het te dichtbij… En dat ze makkelijk verder had kunnen leren, omdat ze zo slim en scherp was, daar ben ik het helemaal mee eens!

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*