In de nazitijd werden succesvolle Joodse musici als Wanda Landowska, Shony Braun en Arthur Rubinstein meedogenloos vervolgd. Daar bleef het niet bij. Alles met de geringste joodse verwijzing in de Europese muziek moest voor eens en altijd worden uitgewist.
Met dank aan uitgeverij AtlasContact publiceert De Vrijdagavond deze voorpublicatie uit Gestolen Muziek waarin auteur Anders Rydell laat zien hoe de nazi’s te werk gingen.
De universele kracht van muziek
Fragment uit Gestolen muziek van Anders Rydell.
Er werden in de jaren dertig veel pogingen gedaan om zwarte lijsten te maken van Joodse musici. De collectieve creativiteit die er op het gebied van de muziek bestaat, waarbij verschillende mensen aan een muziekstuk kunnen meewerken, of het kunnen bewerken of arrangeren, maakte dit voor de nazi’s echter lastig.
Het was gebruikelijk om buitenlandse hits om te werken voor de nationale markt, met een nieuwe tekst en een lokale artiest. De tophit ‘Bei mir bist du schön’ van The Andrews Sisters uit 1937 was in de ogen van de nazi’s een voorbeeld van achterbaksheid van de Joodse invloed. De titel en het refrein van het liedje waren maar een lichte verduitsing van het Jiddische origineel: Bei mir bistu shein.
Een van de eersten die een lijst van Joodse musici publiceerde, was de godfather van het Duitse antisemitisme, Theodor Fritsch. In 1934 kwam er een nieuwe versie uit van zijn Handbuch der Judenfrage, een antisemitisch handboek dat in het begin van de twintigste eeuw onnoemelijk populair was, met een herschreven hoofdstuk over muziek. Pagina’s lang ging het over het identificeren van Joodse musici: ‘Het heeft prioriteit om alle Joden zonder uitzondering uit de muziek te elimineren.’
Een ambitieuzere poging was Judentum und Musik: mit dem abc jüdischer und nichtarischer Musikbeflissener. Het lexicon, bijgenaamd ‘het muzikale abc van de Joden’, was samengesteld door Christa Maria Rock en Hans Brückner. Laatstgenoemde, een amateurtenor die al lid van de nsdap was geworden in 1928, was een fanatieke antisemiet.
In Judentum und Musik werden Joodse musici zelfs internationaal in kaart gebracht. De lijst bevatte 4700 namen. Er bleken echter al gauw fouten in te staan. Verschillende musici waren abusievelijk als Joods vermeld, onder wie de componist Max Bruch en de musicoloog Hugo Riemann. Bovendien ontbraken er veel Joodse jazzmusici, zoals de klarinettist Artie Shaw, wiens echte naam Arthur Arshawsky was. Dat veel musici een artiestennaam gebruikten, bracht nazistische muziekonderzoekers vaak in verwarring.
De organisatie van Alfred Rosenberg werkte aan een Joods muzieklexicon onder leiding van Herbert Gerigk en Theophil Stengel, een muziekexpert van de Reichsmusikkammer. Toen het Lexikon der Juden in der Musik in 1940 werd gepubliceerd, omschreef Gerigk het als het enige ‘gezaghebbende’ werk op dat gebied. Ondanks zijn omvang was het boek verbazend bondig. In totaal bevatte het vijfduizend namen van personen en vijftienhonderd werken. Er werd geen overbodige ruimte besteed aan langdradige biografische omschrijvingen van de makers. Het was dan ook geen lexicon in de oorspronkelijke betekenis van het woord. Het doel was niet herinneren, maar het tegenovergestelde: wegvagen.
* * *
De strijd tegen de Joodse invloed was niet enkel een strijd tegen modernisme en jazz. Volgens steile ideologen als Alfred Rosenberg en Herbert Gerigk was het een allesomvattende strijd die terugging tot het begin der tijden. Het doel was niet alleen de Joodse invloed in hun eigen tijd weg te vagen, maar álle Joodse invloed in álle tijden.
In de jaren dertig werden er nog steeds historische werken van Joodse componisten uitgevoerd op Duitse podia, niet in de laatste plaats van Gustav Mahler en Felix Mendelssohn, die door veel Duitsers nog altijd werden beschouwd als grote componisten. Volgens nazistische muziekonderzoekers als Hans Joachim Moser was Mendelssohn echter ‘niet in staat de diepzinnigheid te bereiken die kenmerkend is voor de grootste noordse kunst’.
In het Derde Rijk werden serieuze pogingen gedaan om Mendelssohn helemaal te vervangen. Er werd veel energie gestoken in pogingen om zijn compositie bij Shakespeares Een midzomernachtsdroom, met de beroemde ‘Bruidsmars’, te vervangen. Diverse componisten werden royaal beloond om nieuwe muziek te componeren, maar uiteindelijk moesten zelfs de nazi’s toegeven dat geen van die pogingen zelfs maar in de buurt van Mendelssohn kwam. Toch werd Mendelssohn uit het openbare leven geschrapt en in 1936 werd het standbeeld van de componist voor het Gewandhaus in Leipzig neergehaald.
Lastiger op te lossen was het probleem van de arisch-Joodse samenwerking. Franz Schubert en Robert Schumann hadden bijvoorbeeld muziek gecomponeerd bij de poëzie van Heinrich Heine – hoe moesten ze omgaan met deze stukken? En Mozarts samenwerking met de Italiaans-Joodse librettist Lorenzo Da Ponte voor Le nozze di Figaro en Don Giovanni? Het leek de nazimuziektheoretici het eenvoudigst om Da Ponte helemaal te negeren als de opera’s in Duitse vertaling werden uitgevoerd. Het probleem was dat de beste Duitse vertalingen aan het einde van de negentiende eeuw waren gemaakt door de Joodse dirigent Hermann Levi. De gezaghebbende Mozart-kenner Siegfried Anheisser verspreidde de theorie dat Joden probeerden Mozart te ‘judificeren’. De kwestie liep zo hoog op dat Goebbels nieuwe vertalingen liet bestellen van alle libretto’s van Da Ponte.
Al even gevoelig lag de kwestie van de muzikale inspiratie en de onderwerpkeuze. Alfred Rosenberg beweerde in zijn ideologische sleutelwerk Der Mythus des 20. Jahrhunderts dat het zorgelijk was dat zoveel grote Duitse componisten muziek hadden geschreven voor de ‘Joodse religie’. Vooral de oratoria van Georg Friedrich Händel werden in het kamp-Rosenberg als problematisch beschouwd, en men vond dat ze niet in de oorspronkelijke versie mochten worden uitgevoerd. Er werden vergaande pogingen gedaan om de christelijke boodschap weg te redeneren.
De rassentheoreticus Richard Eichenauer verdedigde de stelling dat Händel oorspronkelijk oratoria over noordse mythen had willen schrijven, maar dat dat in die tijd onmogelijk was. Er verschenen in het Derde Rijk ook versies waarbij woorden als ‘Jehova’, ‘Jakob’ en ‘Israël’ uit de tekst werden geschrapt. Hetzelfde lot trof Mozarts Requiem, waaruit woorden als ‘God van Zion’ werden weggelaten.
Het grofst werd omgegaan met Händels Judas Maccabaeus, dat door de nazi’s werd omgewerkt tot een patriottisch overwinningsoratorium en omgedoopt tot Der Feldherr. Er waren ook plannen om Händels Israel in Egypt om te werken tot Mongolsturm – iets wat gelukkig nooit is gerealiseerd.
Gestolen muziek
De roof van muzikaal erfgoed door de nazi’s
Auteur: Anders Rydell
Uitgeverij AtlasContact
- Taal: Nederlands, vertaler: Geri de Boer
- ISBN 9789045051949
- 288 pagina’s
Gestolen muziek gaat over de vaak vergeten systematische plundering van Europa’s muzikale erfgoed tijdens de Tweede Wereldoorlog. Onschatbare muziekinstrumenten en manuscripten van meesters als Bach en Beethoven gingen voor altijd verloren. Dit is een verhaal over de kwetsbaarheid van onze culturele schatten, maar ook over gerechtigheid, herstel en veerkracht, zo benadrukt Rydell. Ondanks de gruwelijke vervolgingen bleef muziek een bijzonder krachtige vorm van culturele verbinding – en van verzet. Op indrukwekkende wijze maakt Rydell de universele kracht van muziek invoelbaar.
cover: vier Duits-joodse componisten: Felix Mendelssohn Bartholdy, Hermann Levi, Gustav Mahler, Arnold Schönberg. Bron: BR Klassik: Antisemitismus in der Klassik Noch immer ein Problem?
Geef als eerste een reactie