In 1795 werd de Bataafse Republiek uitgeroepen, een vazalstaat van Frankrijk. Spoedig daarna werd de Verklaring van de Rechten van de Mens uitgeroepen, in navolging van Frankrijk. Op 2 september 1796 verleende de Republiek volledige politieke emancipatie aan de Nederlandse Joden.
Echter, de overweldigende meerderheid van de Nederlandse Joden onttrok zich aan deze nieuwe ontwikkelingen en bleef trouw aan het Oranjehuis dat door de Fransen uit Nederland was gejaagd. De zeven parnassijns (bestuurders) verzetten zich tegen het verlenen van burgerlijke rechten aan de leden van de kehilla uit vrees dat hiermee hun absolute macht over de in hoofdzaak arme Amsterdamse Joden ernstig ondergraven zou worden.
De autoritaire parnassijns stuitten nu op een kleine groep van intellectuele Joodse jongeren, die, bezield van de idealen van de Franse Revolutie, niet langer bereid waren om de bestaande, niet-democratische structuur van de kehilla nog langer te tolereren. Zij richtten een pro-Franse, patriottische sociëteit op, die Felix Libertate (Gelukkig door Vrijheid) genoemd werd. Ook een klein aantal niet-Joden werd hiervan lid.
Het ultieme doel van Felix Libertate was het realiseren van de burgerlijke gelijkstelling van de Joden in de Bataafse Republiek. Daarnaast streefden ze naar bestuurlijke vernieuwing en sociale integratie. De parnassijns wilden alles bij het oude laten.
Scheuring in de Joode gemeenschap
Toen de pro-emancipatorische revolutionairen gedwarsboomd werden in hun streven om in de sjoels propaganda te maken voor de idealen van de Franse Revolutie, namen 21 Joodse leden van Felix Libertate in 1797 een dramatische stap: oprichting van een nieuwe, concurrerende gemeenschap met een eigen synagoge, een eigen rabbijn, een eigen kosjer slachthuis, een eigen ritueel bad en een zelfstandige begraafplaats.
Zoiets was nog nooit eerder gebeurd. Men sprak vanaf dat moment van de Neie Kille (Jiddisj voor Nieuwe Kille) versus de Alte Kille. De officiële naam van de nieuwe kehillla, die heeft bestaan van 1797 tot 1808, was Adat Jesjoeroen.
Rabbijn Izak Graanboom
De Neie Kille stelde Izak Graanboom als rabbijn aan van de nieuwe kille. Als twaalfjarige jongen was hij in 1750 met zijn ouders uit Zweden naar Amsterdam geëmigreerd en heette toen nog Mattias Granbom.
Volgens de Zweedse historicus Hammarlund leefde zijn vader al vijf jaar als devoot Jood, een levenswijze die in het Lutheraanse Zweden als verraad werd beschouwd. Bij de bekering in Amsterdam werd Mattias Aron Mozes Izak genoemd, in het dagelijkse leven heette hij Izak Ger (proseliet).
Omdat hij een begaafd rabbinaal student bleek te zijn, werd hij benoemd tot lid van het rabbinaat van Amsterdam. Izak publiceerde in 1789 een homiletisch* werkje, Zera Jitschak (de kinderen van Izak), waarvoor hij werd geprezen door de Opperrabbijnen van Amsterdam, Den Haag en Rotterdam. Alles wees erop dat Izak de opvolger zou worden van de recent overleden Rav Sjaoel van Amsterdam, maar de conservatieve parnassijns durfden het kennelijk toch niet aan om een proselyt te benoemen voor deze hoge functie.
*red.: tegenwoordig: drasha of droosje
Toen werd Graanboom, tot grote consternatie van de Alte Kille, die als enige rabbijn de gelijkberechtiging van de Joden steunde, aangesteld tot rabbijn van de Neie Kille.
De woede van de leden van de Alte Kille was zo groot dat Graanboom de bescherming van de gewapende burgerwacht nodig had om op 8 april 1797 de eerste sjoeldienst van de nieuwe kille veilig te bereiken. De gemeenteleden van de Neie Kille, hoewel strikt orthodox, werden door de Alte Kille als afvalligen afgeschilderd en de Opperrabbijn verbood niet alleen het eten van hun ritueel geslachte vlees maar verbood zelfs huwelijken met leden van Adat Jesjoeroen.
Volgende week deel 2 van de Neie Kille
Bronnen
I.E. Zwiep, De naties worden burgers. Joods leven in de Lage Landen in de schaduw van de Verlichting (1750-1814), in :Geschiedenis van de Joden in Nederland, onder redactie van Hans Blom en anderen, Uitgeverij Balans, 2017
Encyclopaedia Judaica, deel 2, Amsterdam 1795-1815, p. 900, Keter Publishing House, Jerusalem, 1972
R.G. Fuks-Mansfeld, Verlichting en Emancipatie omstreeks 1750-1814, in Geschiedenis van de Joden in Nederland, onder redactie van Hans Blom en anderen, Uitgeverij Balans, 1995
David Ellenson, After Emancipation, Jewish Religious Responses to Modernity, Hebrew Union College Press, Cincinnati, 2004.
Anders Hammarlund, Dissidents and Freethinkers. The Graanboom Family-Swedish Converts in Eighteenth Century Jewish Amsterdam, in : the Swedes and the Dutch were made for each other: 400 years of Swedish-Dutch relations, red Kristian Gerner, Historika Media, Lund, 2014.
Zie ook het proefschrift van Menachem Bolle uit 1960
Het proefschrift van Bolle uit 1960, “De opheffing van de autonomie der Kehilloth (Joodse gemeenten) in Nederland, 1796” volgens DBNL, behandelt de opheffing van de zelfstandigheid van Joodse gemeenschappen in Nederland in dat jaar. Op pagina 135 van het proefschrift is een herdruk van het ontwerp-decreet te vinden, opgesteld door de commissie van Hahn, dat deze opheffing behelsde.