En ze zwemmen in het water (10)

feuilleton #10

tekening van raam met daarnaast jongen met forse schaduw achter zich

Na het afdrogen pakt Lion de sigaren. ‘Kom hier maar zitten, Es.’ Hij heeft een lekker plekje tegen een dun boompje gevonden, heeft er een kleed neergelegd en klopt naast zich op de grond.

Om twee uur beginnen de roeiwedstrijden. De jeugd heeft erop gestaan dat we zouden gaan kijken. De drukte neemt toe en er komen steeds meer mensen tussen ons en de waterkant. De belangstellenden onder ons mengen zich tussen de toeschouwers.

Ons gesprek wordt onderbroken doordat de aanmoedigingen voor de roeiers beginnen. ‘Alleeeze Nereus, alleeeze!’ maar ook Engelse en Duitse aanmoedigingen.

‘Kom, Lion, we gaan ook kijken.’ Tussen het publiek doorkijkend zie ik ze aankomen. Een V-vormig front van acht roeiboten doorklieft de zon beschenen golfjes van de Bosbaan. De Engelse en Duitse achten liggen iets voor. Het hakenkruisvlaggetje of de Union Jack verschijnt om beurten op kop. Het rood-wit-blauw ligt een paar meter achter, maar is nog niet kansloos.

‘Moet je dat zien, Lion.’ Ik ben geschokt over wat ik zie.

Langs de waterkant staan bruinhemden, S.A.-mannen en jongens, minstens een tiental. Hun uiterlijk is intimiderend strak, allemaal in uniform, bruine broek en hemd, hakenkruisband om de mouw. Allen hebben ze een bruine pet op hun geschoren hoofd, met ook daarop hun insigne. De mannen zijn groot, met gespierde nekken en achterhoofden. Woest zwaaien ze hun vlaggen en schreeuwen hun kreten. Als op commando heffen ze hun nazilied aan:

‘Wir sind das Heer vom Hakenkreuz. Haltet hoch die roten Fahnen.’ Ik voorzie narigheid door het militaristische, vijandige karakter van de groep.

‘Kom, we gaan, het is mooi geweest.’ ‘Rachel, inpakken,’ probeer ik. ‘Hier wil ik niet bij zijn.’ ‘Alsjeblieft, Esriël, de kinderen willen de roeiers zien.’

Van een afstand observeer ik wat er gebeurt.

De mannen van de Sturmabteilung zingen de Duitse acht naar voren. Hun roeiers raken geïnspireerd en nemen de koppositie stevig in handen. Het vlaggetje op hun boeg steekt nu voor het Engelse uit. Ik blijf op afstand, zoek veiligheid. Maar Lion, zijn broers en hun zonen trekken zich niets aan van de groep Duitsers en dringen zich tussen de S.A.-mannen. Ook andere Nederlanders dringen naar de waterkant. Het ‘Nereus alleeeze!’ overstemt het Duitse geschreeuw.

De Duitse groep verliest ritme. Hun lied valt uit elkaar; ze zoeken onzeker oogcontact.

Lion, de schurk, heft een nieuw lied aan: ‘Alle Duitsers zwemmen in het water, valderalderiere, valderalderare.’ Hij krijgt steun van de Nederlanders.

‘Nee, Lion, nee, geen sores.’ Maar zoals zo vaak gaan mijn woorden aan zijn dovemansoren voorbij. Het wordt komisch. De groep Nederlanders is inmiddels veel groter. De Duitsers begrijpen de woorden niet, maar voelen dat er met hen gespot wordt. Luid gejuich klinkt: de eerste Duitser ligt in het water.

Eén van hen begint aan Lion te sjorren. Bennie, Lions jongere broer, een geoefende bokser, haalt uit. De veel grotere man zakt ineen en blijft versuft zitten.

‘Fertig!’ schreeuw ik. ‘Klaar, Bennie, helemaal klaar, mamzer, stoppen allemaal!’ Iedereen verstilt.

Ik kniel bij de man. Hij blijkt jong, een jaar of zeventien. Triest, verslagen. Zijn neus bloedt. De pet ligt in de modder. Ik klop hem af en geef hem terug.

‘Zetz zikh avek.’ Ik hoop maar dat hij mijn Jiddisch begrijpt. Ik dep zijn gezicht met mijn zakdoek. De zakdoek, delicaat op de hoeken versierd met mijn initialen en een kleine Davidsterren, kreeg ik een aantal jaar geleden voor Vaderdag. Ida had de zakdoek gekocht en verfraaide hem met kleine borduursteekjes. Ze had me verteld dat speciaal de Davidsterretjes lastig waren om netjes in de hoeken te krijgen.

‘Ich danke Ihnen, mein Herr,’ zegt de jongen bedeesd.

Een andere Duitser hijst hem op. De jongen rijst boven me uit, kijkt me aan en spuugt bloed naast me in het gras. De betovering is verbroken. De groep trekt hem in hun midden en marcheert weg. Eén nat, één bloedneus. Ze zingen weer. De jongen niet. Hij dept zijn neus met mijn zakdoek.

‘Immer gerade-ous en sofort nach Hitler!’ roept Lion hen na. Bennie lacht. ‘Alle Duitsers zwemmen in het water!’ klinkt het opnieuw.

‘Gut getan, jongens. We hebben vrienden gemaakt. Dit had anders kunnen aflopen. Hadden jullie wel door dat er kleine kinderen bij zijn?’

‘Wat? En jij dan, Esriël. Zijn hakenkruis afpoetsen, je zakdoek geven aan dat tuig. Verzet je toch eens, man, shlog tsurik! Jij weet toch ook wat die lui in Duitsland uithalen?’

‘Maar jij stookte de boel op, Lion, met dat liedje.’ ‘Ja, goeie hè.’ Hij lacht, kijkt Bennie aan, en daar gaan ze weer: ‘Alle Duitsers zwemmen…’

Mijn stichtelijke praatje verdrinkt in hun pret. Rachel knikt me verzoenend toe. Ik lach en doe met ze mee. Drie jongetjes van in de vijftig, gearmd aan de waterkant zingen met hun kinderen over Duitsers in het water en hebben en hebben enorme gein. 

We blijven tot de roeiwedstrijden afgelopen zijn. Op het terrein bij de hoofdtribune staan karren met boten. We zien de Duitsers niet, maar we horen ze wel. Hun gezang, luid en dronken, overheerst het terrein. Andere roeiers laden zwijgend hun materiaal.

‘Kijk die lui dan,’ zegt Bennie. De S.A.-mannen komen net om de hoek van de tribune, tussen hen hun roeiers. Ze dragen hun beker, schreeuwen en zingen, beladen met hun parafernalia, nemen en krijgen ze de ruimte. 

Ze lopen vlak langs ons. Herkennen ze ons?

Klik hier voor de vorige aflevering van het feuilleton


cover illustratie Françoise Nick

Geef als eerste een reactie

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*