Vorige week sprak het illustere gezelschap Cohen & Co zich uit voor het invoeren van een nationale feestdag ter gelegenheid van de afschaffing van de slavernij op 1 juli 1863. Keti Koti moet een feest van Nationale omvang en betekenis worden. Als gezelschap kan je niet serieus genomen worden zonder een dissident. Om Cohen en Co extra waardigheid te geven en vooral ook om bij mijzelf te kunnen blijven, spreek ik me uit tegen dit initiatief. Het invoeren van een nationale feestdag leidt niet tot het beoogde doel.
We zijn het zelf geweest, slaven, al is het wel een behoorlijke tijd geleden. Jaarlijks herdenken we het brood van de ellende en de wonderen die voorafgingen aan onze bevrijding uit de slavernij. Waar blijven de excuses van de Egyptenaren, …dat is een grapje. Het is belangrijk om als volk of groep stil te staan bij het eigen verleden en ook de herwonnen vrijheid te koesteren. Keti Koti moet dan ook op 1 juli vooral een belangrijke dag blijven voor iedereen die zich verbonden voelt met het slavernijverleden. Dat kunnen nazaten van slachtoffers zijn, maar ook gewone Amsterdammers of de groep Cohen en Co, mijzelf incluis.
In Nederland leven volgens de telling van Wikipedia circa 500.000 mensen met een geheel of gedeeltelijke Surinaamse of Antilliaanse identiteit. Dat is 3% van de Nederlandse bevolking. Die 3% leven overwegend in grote steden als Amsterdam en Rotterdam. Het Nederlandse slavernijverleden is onmiskenbaar en herkenbaar verbonden met een aantal grote steden. Daar deden wethouders deze week de oproep om meer aandacht aan Keti Koti te besteden. Zij breken een lans voor een nationale feestdag. Ik vermoed dat men daar in Apeldoorn en Winterswijk wat anders tegen aankijkt. Maar het ontbreken van een substantiële groep betrokken burgers is lang niet het enige argument tegen deze nationale feestdag.
De behoefte aan zo’n nationale feestdag komt voort uit een tekort aan begrip en erkenning van het leed dat door Nederlanders eeuwenlang tot slaaf gemaakte Afrikanen is aangedaan. Dat leed werkt generaties na 1 juli 1863 nog door. We kunnen het ons misschien niet goed voorstellen, of toch wel? Misschien is het wel hetzelfde als die man ik enkele jaren geleden op 4 mei aan de Apollolaan hoorde mompelen: “Dodenherdenking, je bedoelt jodenherdenking….”. Saillant detail: pijnlijk genoeg waren onze joodse voorvaderen bepaald niet ondervertegenwoordigd bij de handel in slaven van Afrika naar Zuid en Noord Amerika.
Er is sprake geweest van ongekend leed en onrecht dat is aangedaan in het verleden. Het is goed dat dit thema nu volop in de belangstelling staat, maar het is na 7 generaties moeilijk te achterhalen wie welk leed voelt en waar ten aanzien van Keti Koti bij betrokkenen echt behoefte aan is. Niet zelden worden thema’s als slavernij, racisme en black lives matter in de blender van social media tot een shake van onrecht en ontevredenheid gemixed. En die mix wordt vervolgens opgepakt door traditionele media. Ik vind het dan soms moeilijk om oprecht van zogenaamd woke of hysterie te onderscheiden.
Het huidige maatschappelijke debat moet niet gaan over een nationale feestdag, maar om de erkenning van het leed dat is aangedaan en het vergroten van het historisch besef bij de Nederlandse bevolking.
Erkenning door empathie
Om recht te doen aan de gevoelens van vele Surinamers en Antillianen kunnen we empathie tonen. Zijn dat excuses? Dat weet ik niet. De ‘daders’ zijn al vele generaties dood, dat bemoeilijkt het gevoel van schaamte bij huidige generaties. Maar het gaat niet om schaamte en sorry, maar om het tonen van diepgevoelde en gemeende uitingen van begrip. Liefst van mensen met een voorbeeldfunctie en liefst niet één keer. De premier, de burgemeester, Ali B en de koning. Die laatste hield op 4 mei 2020 een speech waarin hij zijn pijn uitsprak over de opstelling van zijn overgrootmoeder (Wilhelmina) jegens de joden in de oorlog. Het was gemeend en iedereen voelde het. Maar er zijn helaas talloze voorbeelden waar dit soort speeches en erkenning van leed obligaat overkomen. De woorden uitspreken is niet hetzelfde als ze ook echt voelen. En de toehoorder heeft dat haarfijn door. Het Nederlandse slavernijverleden vraagt om een serieuze inspanning van empathie. Burgemeester Halsema gaf deze week het goede voorbeeld. Ik hoop dat de betrokkenen dat ook hebben ervaren.
Maak Anton de Kom de Multatuli van de 22ste eeuw
Besef over ons slavernijverleden begint bij meer aandacht in het onderwijs. In het primair onderwijs en zeker ook het voortgezet onderwijs. Mijn schooltijd ligt al weer 35 jaar achter me. Onze kinderen zitten nu in de klas. Maar voor beide generaties geldt dat in schoolboeken bar weinig aandacht is voor de rol van Nederland bij slavernij.. Gelukkig zijn er genoeg docenten die op eigen initiatief het onderwerp ter sprake brengen. Al decennia lang werken middelbare scholieren zich met frisse tegenzin door Multatuli heen om daar jaren later toch veel aan over te houden. In het achterhoofd van iedere middelbare scholier zit iets van: daar in Indië hebben we ons verre van netjes gedragen. Wordt het niet tijd dat Anton de Kom toetreedt tot de verplichte literatuurlijst in het voortgezet onderwijs?
Er is dus veel werk te verzetten, maar het instellen van een nationale feestdag zonder breed draagvlak bij het volk gaat niet bijdragen aan de gewenste doelen. Kijk naar 4 en 5 mei. Die nationale feestdagen kampen met afbrokkelende interesse. We halen alles uit de kast met bevrijdingsfestivals, laten BN’ers in helikopters het land door toeren om maar aandacht van jongeren te krijgen voor het thema. Het resultaat is meer feestgevoel dan vrijheidsgevoel. Het gemiddelde bevrijdingsfestival vertoont verdomd veel overeenkomsten met een ‘fan-zone’ van een winnend Nederlands Elftal (al komt het eerste wat vaker voor dan het tweede). Zonder cynisme moet je constateren dat er geen echte betrokkenheid is bij grote groepen Nederlanders. Tuig dan geen feestdag op voor de afschaffing van de slavernij, maar kies voor beter onderwijs en andere programma’s om het besef van ons gezamenlijk verleden te laten groeien. En blijf herdenken en vieren met iedereen die zich betrokken voelt.
Feestdag? Neen, het is meer herdenken, met nadruk op denken… Daarom bepleiten voorstanders voor een nationale dag, een landelijke vrije dag, of een nationale herdenking en viering: een samenvoeging van 4 en 5 mei. Zoals we weten is het 4 mei – de herdenkingsdag – die in toenemende mate aanzien heeft, ook bij jongeren. En veel aandacht genereert in de media en het onderwijs. Dat willen de voorstanders van 1 juli als een nationale vrije dag bereiken. Niet de associatie van ‘slavernij’ met ‘feest’.
Er zijn helaas teveel historische onjuistheden in het slavernijdebat. De Afrikaanse slavernij is een mondiale misdaad geweest waar om te beginnen Afrika zelf aan meedeed. De Joden worden buitenproportioneel genoemd in het slavernijdebat. In Ouderkerk staat een historisch onjuist standbeeld. Nazaten van Afrikaanse slaven horen we niet praten over verbondenheid met hun oorspronkelijke werelddeel. Niemand maakt zich druk over de actuele afgrijselijke toestanden daar. Dit terwijl alle huidige nazaten van slaven vrijwillig in Nederland verblijven en hier alle burgerrechten hebben. Burgerrechten die 100 jaar geleden nog niet eens voor alle Nederlanders golden. In 40-45 waren heel wat Nederlanders slaaf in Duitsland. En dan heb ik het nog niet eens over de slavernij in de voormalige Indische kolonie…… Ik deel de mening dat de wijze waarop Joden jaarlijks de Joodse slavernij gedenken een goed voorbeeld is van hoe je dat zinvol kunt doen.